kreten van wanhoop en vertwijfeling. Ze bereikten nochtans de vlakte. Daar werden de kinderen neergelegd op eenige dekens, die de Zusters nog inderhaast hadden kunnen meênemen en uitgeput van vermoeienis sliepen ze weldra een onrustigen slaap, want heel dikwijls moesten ze opstaan ; de menigte was te groot en te dicht opeengehoopt. Telkens zag men ongelukkigen, die hun huisgenooten kwijt waren geraakt, zij riepen de namen van vader of moeder en die kreten sneden ons door het hart. Eindelijk werd het dag en er kwam een beetje kalmte.

Het gedeelte der stad, Azubu, stond nog overeind en de menigte maakte zich gereed, om naar hun huizen terug te keeren ; maar ’s avonds begon hetzelfde leven ; iedereen vluchtte weer naar buiten. Gelukkig liet de regeering voedsel uitdeelen en in ons kwartier zelfs meer dan in de andere.

Dat waren verschrikkelijke dagen, maar de verklaring moet ons uit het hart, dat onze dierbare Japanneezen, zich ten onzen opzichte en ten opzichte onzer weesjes prachtig gedragen hebben.

Maar daar liggen nu onze gebouwen ! ’t Is één puinhoop ! Wij zullen trachten het eerst onze apotheek weer op te richten in een houten loods. De scholen hebben we weer geopend in gehuurde lokalen ; maar ons weeshuis, hoe lang zal het nog duren eer wij het weer kunnen openen ! Van de assurantie-maatschappijen krijgen we geen vergoeding. Wij moeten dus de hand uitsteken naar Europa. Wij blijven vol moed en vertrouwen.

Nog één bijzonderheid moet ik vermelden. Te midden der puinhoopen is het beeld van de H. Jeanne d’Arc, dat op de binnenplaats van ons Gesticht stond, overeind gebleven. Alles viel, zij bleef staan ! ’t Is of de hemel ons door dat feit wil aanmoedigen en uitnoodigen tot het dóórzetten van onzen arbeid. Als die heldin roepen wij uit : JLmüi

z.