„’k Heb wel andere rakkers tam gemaakt,” zei ie fier, „echte bonken met kokend bloed en den duivel in den kop. Daar is die schimmel maar ’n ezel bij.”

„Nou, ’t zou me wat waard zijn,” zei toen de baas. „De schimmel zou me minstens honderd gulden meer waard zijn, ais ie zich liet berijden. Maar hij kan nog geen rijzaal verdragen en als ie de stijgbeugels langs z’n lijf voelt, wordt ie al nijdig.”

„Laat maar aan mij over!” zei Jochem dapper en even rustig alsof ie aan de kaarttafel zat op te scheppen.

Lange Jaap, de knecht, werd geroepen en vijf minuten later stond Doca gezadeld. Om ’m wat rustig te houden had Jaap ’n beschuit meegebracht, waar de schimmel dol op was. Onder ’t knabbelen vergat ie voor ’n oogenblik ’t rijzadel en de stijgbeuge’ls, zoodat Jochem ’t ’n heel gedwee beestje vond. Bij de soldaten had ie wel andere bonken bereden....

Nauwelijks had de schimmel hem echter in ’t oog gekregen, of hij gaf ’m ’n blik, die zeggen wou: „Manneke, pas op! Waag je niet te ver!”

Jochem verstond de taal van die paardenoogen echter niet en terwijl Jaap stevig den schimmel hield vlak bij ’t gebit, stapte de beroemde ruiter in den stijgbeugel eii zwierde zich in ’t zadel.

Doca trappelde onrustig, trok z’n ooren nog dieper in den nek en keek woedend als ’n getergde stier.

„Laat m maar los, hoor!” riep Jochem, die al z’n moed bij elkaar raapte en stevig den teugel aanpakte.

Doca werd losgelaten en begon zich al direct erg los te gedragen.

„Hela! Ho! ho! Hu bonk!” riep meneer Jochem en hieid den teugei zoo strak mogelijk. Dat wou er bij Doca heelemaal niet in. Hij draaide rond, sprong viervoets in de hoogte, steigerde en laveerde als ’n schip op zee en hotste z n ruiter alle kanten uit. De beroemde man van de