U begrijpt nu zoo ongeveer, waarom alle Europeanen rijk zijn in hun opvatting?

Zooals ge zeker reeds bemerktet, speelt het bamboe een voorname rol in het Javaansche volksleven.

Ja, waar bamboe al niet goed voor is!

Vóór mijn komst in Indië kende ik nauwelijks den naam van bamboe. Maar hier heb ik dikwijls die reuzenplant in al haar mooie hoedanigheden kunnen bewonderen. Het bamboe behoort tot de grassoorten, is dus van dezelfde familie als de haver, de rijst, de rogge en de tarwe. Waarom ik er dan zoo’n ophef van maak, vraagt ge? Wel om zijn aanzienlijke afmetingen. Verbeeld u een bamboes-struikgewas. Twintig tot dertig, ja zelfs zestig tot tachtig holle cylindervormige stammen van een decimeter middellijn, goudgeel van kleur, glad, gepolijst, glimmend, tot twintig meter hoogte opschietend, met ringen of knoopen, welke een of twee voet van elkander verwijderd zijn. Al deze reuzenhalmen, welke uit één groot kluwen van vezelachtige en zeer dichte wortels opschieten, staan op eenige decimeters afstand van elkander en beslaan een oppervlakte van één soms drie tot vier vierkanten Meter.

In zijn jeugd schiet iedere stam omhoog, groeit zeer snel en schijnt kaal te blijven; op eenigen afstand ziet ge geen enkel blad. Wat naderbij gekomen bemerkt ge, dat op eiken knoop zich een scheedevormig blad bevindt, evenals bij het koren, maar betrekkelijk zeer klein, slechts twintig centimeter lang en vastgehecht aan den stam. Na twee of drie maanden verdorren deze bladeren en vallen af, doch in den oksel van ieder dezer bladeren is nu een takje gesproten van één a twee centimeter middellijn, overigens gansch gelijk aan den stam. Deze takjes zullen ook weldra hunne scheedevormige bladeren verliezen en op hun beurt wederom kleinere zijtakjes uitschieten.

Doch nu, halt! Dat spelletje kan zóó niet voortgaan. Èiethier een ander verschijnsel. Die takken en neventakjes bedekken zich van lieverlede met bladeren, welke een halven vinger breed, en, een heele hand lang zijn.

Ziet ge nu die schoone boomen, twintig, soms nog meer.