richtte ik, op verzoek van den kapitein, een kort woord tot de aanwezigen. Ik wees op het treurige van den plicht, dien wij te vervullen hadden om een nog zoo jongen man, verre van zijne ouders en familie, in zee te moeten begraven. Vol moed was hij, hoewel ziekelijk, aan boord gekomen, om te repatrieeren. In het dierbare vaderland hoopte hij genezing te vinden voor zijne geknakte gezondheid, en ziet, thans wordt de zee zijn graf. Welk een' droefheid voor zijn familie, als zij het bericht ontvangt van zijn treurigen dood! Hoe blijde waren zij misschien geweest, dat hij naar huis zou komen en door hunne goede zorgen wellicht spoedig zou herstellen! Het heeft niet mogen zijn: O. L. Heer heeft het anders beschikt. Doch hoe treurig het doodsbericht ook moge wezen, een groote troost zal het voor hen zijn te vernemen, dat hun zoon, hun broeder met vaderlijke goedheid behandeld is door den scheepsdokter en door de goede zorgen van den braven kapitein eene eervolle begrafenis gehad heeft. Aan deze beiden bracht ik daarvoor hartelijk dank, herinnerende aan 'het woord van den goddelijken Zaligmaker: „Wat gij aan den minste der Mijnen hebt gedaan, dat hebt gij aan Mij gedaan.” Doch bovenal zal de familie getroost zijn, als zij hoort, dat hun zoon, hun broeder, versterkt door de genademiddelen der H. Kerk, als kind van 'God tot een beter leven is overgegaan. 'lmmers 'daar komt alles op aan: zijn wij goed gestorven, dan hebben wij alles gewonnen; sterven wij slecht, 'dan verliezen wij alles, hoe rijk aan aardsche goederen, hoe geleerd en beroemd wij ook geweest zijn.

Toen ik geëindigd had, klonk het commando van den kapitein: een, twee, drie, in Godsnaam! De kist wordt langzaam in zee gelaten, de touwen worden losgemaakt en de begrafenis ia volbracht.

De boot zet zich weer in beweging en vervolgt haar reis, alsof er niets gebeurd is. Diep is echter de indruk bij de meeste opvarenden teweeggebracht door de tragische plechtigheid: een begrafenis in volle zee.