benedenlijfkleed mooi uitkomen. (De dansers op blz. 133 en blz. 137 dragen allen bëbëds van vorstelijk patroon.) Om het midden dragen zij een zilveren gordel van fijn gegraveerde vierkante plaatjes, waarover een zijden centuur met afhangende slippen neervalt. Tusschen den gordel en den krijgsrok tegen de linkerheup schittert de gouden scheede van de patrem of vrouwen-kris. In het kapsel en oorversieringen wiegelen gouden en zilveren trilbloemen en blaren, terwijl in de sieraden aan handen en armen, op borst en hals schitteren juweelen-oogen uit gouden of zilveren kas.

Ook bij haar bestaat het dansen in een opeenvolging van schoone houdingen en bewegingen, maar van edeler lijn als bij de tëlèdèks en vol expressie. Ook hier ziet men geheel het lichaam, vingers en beenen deelnemen aan den dans ï ook hier worden de uiteinden van den zijden gordel opgenomen, losgelaten, over de schouders geslagen en naar achteren gezwaaid.

Daar deze dans steeds door meerdere personen wordt uitgevoerd, wordt het gewenschte effect gemakkelijk bereikt.

Gaan we naar een andere danspartij, die „tajoeb” wordt genoemd. Door de tralies van een ijzeren hek kijken we naar een feestvierend gezelschap, vergaderd in een ruime pendapa voorhuis) van alle kanten open en versierd. Tusschen de diepe en volle tonen van de gamelan hoort men het gezellige onderhoud van de heeren gasten in afwachting wat er komen moet.

Op ééns een lichte beweging door de pringitan, d.i. het deel van het huis, dat pendapa en achterhuis verbindt, waar de dames zitten om het feest op te luisteren, en deftig elkaar toeknikken.... het bal begint. Doch schrik niet.... de dames blijven modest zitten juist als te voren.... maar staken slechts haar gesprek, om beter te kunnen zien en genieten.

De danseres (voor deze gelegenheid laat men er gewoonlijk eene komen, die zich onderscheidt door stem, dansvaardigheid en andere gelukkige hoedanigheden) gaat naar het midden van de zaal en danst. In haar nabijheid danst de bruidegom met de lange tjindé-sjerp, d. i. een sjerp van rijkgebloemde zijden stof, (zie den danser op blz. 133) om den hals.

Van weerszijden van de pendapa komen nu de gasten dansend op, in rijen van vier, ieder met een glaasje in de rechterhand.