MAJA SERGER VAN PANHUYS (I)

Es schwingt die Welt in stetem Lauf, in ihr schwingt jedes Ding, und keine Macht halt dieses auf, der Dinge ewiger Lebenslauf ergieszt sich in dem Ring. Sie schwingt nach ehernen Gesetzen und alles schaltet schön sich ein: Führwahr, der Schöpfer dieser Dinge musz wohl ein groszer Meister sein!

Met bovenstaand gedichtje, door haar zelf geschreven, wil ik dit artikeltje over het werk der hoogbegaafde R. K. beeldhouwster, Jonkvrouwe Maja Serger van Panhuys, inleiden. Want beter dan vele woorden geeft het haar geesteshouding weer, welke tot grondslag heeft een innige liefde voor de natuur en hare wonderen en de schepper van dit alles: God! Uit een dik cahier heeft zij mij tientallen van zulke pretentielooze stukjes poëzie voorgelezen en uit alle straalden mij tegen: kracht, eenvoud, goedheid en geloof. Trouwens, deze merkwaardige vrouw is geen boek met zeven zegelen; alles aan haar is oprecht, frisch, gezond en toch vrouwelijk teeder. Zij behoort niet tot de weekelijke, aanstellerige artiesten, die wegkwijnen in ziekelijke fantasieën en zich onttrekken aan de samenleving om met suprème minachting op hun medemenschen neer te zien. Integendeel! Maja Serger van Panhuijs staat, met haar kleine sterke wezen, midden in het volle leven en helder, weloverwogen en vooral zoo kerngezond is haar oordeel over hare medemenschen en onze hedendaagsche samenleving. Vrouw in den besten en hoogsten zin van het woord, haat zij de décadentie en in gedachten zie ik het contrast: deze pittige figuur, met haar mooie, open, donkere oogen en, daartegenover: een aan sigaretten verslaafde, dansende en cocktail drinkende, bleeke, slappe en tegennatuurlijk gevormde z.g. „moderne” vrouw, afspiegeling van "de geestelijke armoede en ontreddering van ‘onzen genotzieken en verweekelijkten tijd, welke steeds meer afdwaalt van de natuur.

Het deed mij dan ook weldadig aan zoo'n vrouw te ontmoeten en met haar over haar mooie kunst te mogen spreken en deze, in en uit eigen aanschouwing te leeren kerlnen. Want heel haar jonge leven is de personificatie van energie en drang naar schoonheidsuiting. Immers, als zeventienjarig meisje te Berlijn wonende, stapte zij met een, door haar geboetseerd Florentijnsch jongenskopje, zonder iemand daarvan deelgenoot te maken, parmantig naar den vermaarden Franschen beeldhouwer Louis Tuaillon, hoogleeraar aan de Academie voor Schoone Kunsten aldaar en vroeg: „Kunt u mij ook zeggen hoè ik beeldhouwster moet worden?” De professor bekeek het kopje, vond het knap, doch antwoordde aan de hand van dit ééne werkstuk zich geen oordeel te kunnen vormen omtrent haar talent, gaf haar klei en een vrouwelijk naakt-model en zeide dat zij maar eens moest zien wat zij ervan zou kunnen maken. En zij maakte er een haut-relief van anderhalven Meter van! De professor was verbaasd en zóó

tevreden dat hij haar een kostelooze opleiding aanbood. Tevens raadde hij haar aan om, wilde zij carrière maken, de Academie te bezoeken. Nü werden vrouwen daar slechts bij hooge uitzondering toegelaten, doch dit schrikte het meisje niet af en zij deed examen voor de hoogste klas. Men maakte het haar verre van gemakkelijk en het examen duurde drie dagen. Zij moest in dezen tijd o.a. een levensgroote figuur opbouwen en een basreliëf copiëeren, dat zij slechts drie minuten had mogen bekijken. Toch slaagde zij met glans, liep de Academie af en vervaardigde verscheidene belangrijke, groote figuren in gips, zooals „de Kracht” en „het Lied”, waarmede zij veel succes oogstte, vooral met het laatste, dat op de Berliner grosze Kunstausstellung zéér de aandacht trok en daar een eereplaats innam. Het stelt voor een naakte jonge vrouw, die voorzichtig voortschrijdt, het hoofd omhoog gericht, den linkerarm vooruit gestrekt, den rechter zijwaarts gebarend. Krachtig is het gelaat. Het is alsof de vrouw iets beluisterd, dat uit den hemel tot haar klinkt. De oogen zien in verrukking omhoog, de mond is even geopend. Zeer nauwkeurig is elk onderdeel van het jeugdige lichaam gemodelleerd, doch het mist nog den samenhang, de groote lijn, kortom: het is nog niet „aus einem Gusz” ontstaan. Het is geïnspireerd op de kunst van den beroemden tooneelspeler Moïssi en ons treft in dit reeds zoo knappe jeugdwerk hoe de kunstenares zich niet tevreden stelt met den schoonen vorm alléén, doch deze vult met een hoogen geest.

Toen kwam de groote dag: Tuaillon stierf en mèt hem daalde haar raads- en leidsman ten grave. Doch Maja zat niet bij de pakken neer en herinnerde zich den raad van haren leermeester om later naar Argentinië te gaan, omdat z.i. dit, op kunstgebied nog zoo maagdelijke terrein, aan een knap kunstenaar stellig gelegenheid tot ontplooiing zou bieden. Dus pakte zij de groote gipsfiguren in en ging met hare trouwe levensgezellin, haar moeder, scheep naar Buenos Aires (1919). De beelden zouden met een latere boot arriveeren. Aan boord maakte zij kennis met een journalist, die opdracht had artikelen te schrijven over den moordenaar van Rosa Luxemburg. Deze was echter nog niet gepakt en zoo greep de courantenman, die zonder copie zat, met graagte de gelegenheid aan om de bewoners van Argentinië’s hoofdstad voor te bereiden op de komst van de jonge beeldhouwster, wier naam in Duitschland al bekend begon te worden. Zoo kon zij reeds veertien dagen nadat zij in Buenos Aires aan wal was gestapt, haar oeuvre in den Salon Müller ten toon stellen. Zoo héél eenvoudig is dat evenwel niet gegaan, daar hare gipsfiguren, slechts zes dagen vóór de expositie gearriveerd, alle gebroken bleken te zijn! Men stelle zich de wanhoop der artieste voor! Doch deze tegenslag was voor haar slechts een prikkel te meer om niet te versagen. Zes dagen en nachten werkte zij vrijwel onafgebroken om alles weer aan elkaar te passen en te herstel-