een week vroeg Claparède aan zijn auditorium omtrent het gebeurde te willen getuigen, voorgevende, dat hij er éen rechtszaak van maken wou. Ook hier liet de juistheid der antwoorden veel te wenschen over. Wanneer bij eenige toedracht van zaken zekere bijzonderheid, die a priori waarschijnlijk te achten is, ook waarlijk gebeurt, dan zullen velen daarover getuigen en van dezen een groot deel juist. Wanneer de waarschijnlijke bijzonderheid echter feitelijk niet aanwezig is, dan getuigen velen en daarvan velen fout. Wanneer zekere bijzonderheid even goed afwezig kon zijn als aanwezig, dan hangt er veel van af, of die bijzonderheid veel indruk maakte of niet. Een conclusie van Claparède is ook deze. Wat iemand navertelt van een gebeurtenis, die hij bijwoonde, hangt ook af van associaties, die zich bij den getuigende later voordoen; hij reconstrueert de gebeurtenis uit zijn onvolledig geheugen-materiaal en het ontbrekende vult hij in zijn reconstructie aan, zooals hij denkt, dat het had moeten zijn, of zooals het is in een type, dat hij in zijn hoofd heeft. Daarbij zal hij dan ook getuigen omtrent bijzonderheden, die niet waar te nemen waren. Zoo was bij den indringer-comediant, waarvan Claparède zich bediende, het haar niet te zien en toch gaven van de 'vijf personen welke naar de haarkleur van den indringer gevraagd werden, er drie een antwoord, dat begrijpelijkerwijze ook meest fout was. Daaruit blijkt het verkeerde van suggestieve vasten. Wanneer eerst de vraag was gesteld: „Was het haar van den indringer te zien of niet?", dan zouden denkelijk niet, zooals nu, 60 °/o der gevraagden geantwoord hebben op een tweede vraag nl. „Welke kleur had het haar ?" Ook een kruisverhoor dient vermedén te worden, de uitkomst ervan bewijst niets. In het algemeen hechte men aan getuigenverhooren geen zeer groote waarde, vooral niet als de personen na het bijwonen van de gebeurtenis erover lazen in couranten of erover praatten met andere toeschouwers. Zij brengen dan later te berde een