beri-beri behandeld, welke ziekte elders was opgedaan, waarvan 3 restant; geen van hen overleed. Op een totaal aantal van 122 in de inrichting behandelde lijders, waren 45 malarialijders (die allen herstelden), 3 dysenterielijders (waarvan 1 overleed). Met zielsziekten werden er 13 opgenomen (waarvan 1 overleed), met huidziekten 32 (allen hersteld), met verwondingen 15 (ook allen hersteld).

Het aantal verpleegden in het Chineesche hospitaal (oude mannenhuis) bleef ongeveer stationnair.

II. Tin winning. Verslaggever teekent o. a. het navolgende aan. In aanmerking genomen, dat de Chineesche mijnwerkers zwaren arbeid, grondverzet, hebben te verrichten, niet gewoon zijn om over hygienische vraagstukken na te denken, dat zij blootgesteld zijn aan verschillende traumata, die voetwonden en dergelijke kunnen veroorzaken en welke wonden door den aard van het werk gemakkelijk in verzwering overgaan, dat zij opname in de ziekeninrichting wel eens wenschelijk achten en derhalve niet altijd medewerking tot handhaving hunner validiteit en zelfs tegenwerking niet tot het rijk der fabelen behoort, kan de gezondheidstoestand niet ongunstig worden genoemd; te meer daar verscheidene mijnwerkers, gewoon aan hun vroeger beroep van barbier of schrijnwerkersknecht of kleermaker, in den mijnarbeid wel eens een te zwaren arbeid vinden.

Werden vroeger zoogenaamde „zwakke mijnen" opgericht, door minder valiede personen bewerkt, hiermede werden echter zulke slechte resultaten bereikt, dat met dit stelsel gebroken is.

In het exploratiejaar 1908/1909, van Februari 1908 tot einde Januari 1909 overleden 44 mijnwerkers. De gemiddelde sterkte bedroeg 1747 mijnwerkers, zoodat het sterfteprocent 2.5 was. Er werden afgekeurd 162 mijnwerkers.

In het Gouvernementsziekenhuis werden in het geheel behandeld 3607 lijders, tegen 3200 in 1907. Van deze 3607 lijders stierven er 55, werden 535 geëvacueerd en op

10