Onze patiënt B. Moenasir kan niet geïnfecteerd zijn door de vlooien van een dezer drie gevonden ratten. Daarvoor waren de beide ratten in het huis gevonden reeds te lang dood ') en die, buiten het huis gevonden, te kort. De vlooien verlaten toch de rattenlichamen, zoodra die na den dood beginnen af te koelen. Het feit, dat er nog 7 vlooien op de buiten gevonden rat gevonden werden bewijst, dat het dier slechts kort te voren moest zijn gestorven, dus geen gevaar heeft kunnen opleveren voor B. Moenasir, die reeds 2 dagen te voren overleden was, na een ziekte van 4 dagen.

Een dergelijk nauw verband mag tusschen het vinden van de pestratten en den dood van B. Moenasir niet gezocht worden; ik vermeld deze vondst echter daarom uitvoeriger, omdat hier een duidelijk samengaan van ratten- en menschenpest blijkt aanwezig te zijn.

In het derde huis, dat van Samadoen, werd niets gevonden.

Een ander voorbeeld: Den 15den ju|j wercj jn dessa Djeroek aangetast P. Rasimin, tegelijk met diens zoon Saryo. Zij woonden afzonderlijk, doch de beide huizen lagen vlak tegenover elkaar op kleinen afstand. Beiden waren gevaccineerd met het vaccin van Nijland, den lOden Juni. Pah Rasimin kreeg een hevige bubonenpest en stierf reeds den volgenden dag, 16 Juli, terwijl Saryo 17 Juli aan een supraclaviculair-bubo succombeerde.

Bij het onderzoek van het huis van P. Rasimin werd een doode rat gevonden, naar schatting reeds eenige dagen dood, welke rat, in het laboratorium onderzocht, een pestrat bleek te^zijn. Deze pestrat werd in een bamboe gevonden van een hangend plafond in de slaapkamer van P. Rasimin,

') De onderzoekingen van de Raadt over „het lot van rattelijken" zijn van later datum dan dit rapport en waren dus aan Dr. Deutmann niet bekend.

Red.