Ér is dus geen reden om aan te nemen, dat locale verschillen in het klimaat, zooals die binnen de afdeeling Malang heerschen, van invloed zijn op de locale intensiteit der pest.

Scherper onderscheid, wat het klimaat betreft, ziet men bij een vergelijk der afdeeling Malang met Soerabaia: Soerabaia is warmer en (in den droogsten tijd) ook wat droger. Het aantal vlooien is er bovendien wat geringer en de vlooienkweeken geven een geringer rendement dan te Malang. Mogelijk is het, dat deze factoren medewerken tot hel doen ontstaan van de relatieve immuniteit tegen pest, waarin Soerabaia zich tot nu toe verheugde (appendix II), hoewel deze havenplaats toch zeker als porte d'entrée der pestinfectie voor geheel O.-Java gediend heeft.

Te Kedirie, waar toch ook hooge temperaturen heerschen, is het aantal vlooien (ook in de pestarme periode) grooter dan te Soerabaia en meer overeenkomende met Malang. Dat daarbij echter de vochtigheid een rol zou spelen, is niet te denken. De pest was er in 1912 relatief erger dan ze ooit in het Malangsche geweest is, hoewel het er warmer en droger is. Het schijnt dus wel, dat betrekkelijk belangrijke klimatologische verschillen als die tusschen Malang en Kedirie, niet van invloed zijn op de intensiteit der pest. Er is echter tusschen de pestepidemie in het Malangsche en die van Kedirie, Soerabaia en Madioen nog een ander verschil: in het Malangsche heeft de pest zich snel uitgebreid, niet alleen langs de spoor-en tramwegen ; te Soerabaia heeft de pest zich wel per spoor verplaatst, maar niet langs de wegen; te Kedirie heeft de pest zich alleen langs de spoor (Toeloeng-agoeng) en de tram (Paree) verplaatst, terwijl zelfs naburige dessa's onaangetast bleven; te Madioen is de pest zich eerst op het einde van 1912 wat meer gaan verspreiden.

Het schijnt dus wel, dat bij de langzamer middelen van vervoer (door ratten in grobaks, of door ratten alleen) de