In eene korte notice overeen ander Indisch water, dat van Goenong Saharie, schreef ik 20 Dec. 1.1. hl. 4en 5 : „op de laatste plaats is de fout, in 1848, Deel IY, p. 528 gecorrigeerd, niet opgenomen.” En die laatste plaatswas, waar ik het nagemaakte en natuurlijke Gebangan’s water onderling heb vergeleken. (Scheik. Verh. en Onderz., Deel 111, Onderz. p, 107, 1860). Zoo is dan door eene curiositeit aan het licht gekomen, dat bij het namaken van het Gebangan’s water door de Heeren van Eijndhoven en Comp. niet eenmaal mijne eigene correctie is opgenomen, voor 12 jaren door mij zelven gegeven van mijne resultaten van 1846. Veel zorg schijnt er dus bij dat namaken niet te worden aangewend, en ik wist niet, dat iemand zonder eigen onderzoek vaneen mineraal water een namaaksel zou durven leveren. Struve is daarin anders voorgegaan. De Heeren van Eijndhoven en Comp. getuigen dat zij welwater hebben aangewend bij de bereiding van het namaaksel, en dat zij , „ontdekt” hebbende, dat dit de oorzaak was van het verschil, door mij gevonden tusschen het natuurlijke en het kunstmatige, nu gedestilleerd water aanwenden. Ik wist ook niet, dat het bij iemand zou opkomen, welwater met gips te gebruiken, ter bereiding vaneen kunstmatig mineraal water. De analyse van het namaaksel, door den Heer van der Burg geleverd, is nu gedaan van dat namaaksel, bereid door gedestilleerd water; het gips ontbreekt er nu in. De Heeren van Eijndhoven en Comp. zullen het nu leveren met minder iodium, niettegenstaande het gemiddelde iodiumgehalte grooter is dan zij voornemens zijn er in op te nemen. Mij is het waarlijk volkomen wel; ik zou zelfs tevreden zijn, zoo die Heeren er geen spoor iodium in opnamen. Maar ik kom naar mijne overtuiging op tegen elk namaaksel ; of er wat meer of minder van het een en ander in voorkomt, is niet de hoofdzaak, maar dat het een namaaksel is, en wel zulk een, dat iedereen namaken kan, zonder de minste kennis te bezitten.

197