Met de verschijnselen op het gebied der electriciteit moest de candidaat toonen zooveel bekend te zijn , dat hij eenig begrip had van de iurigting en het gebruik eener electriseermachine , vaneen electroscoop, van den electrophoor en van de Leidsche flesch ; dat hij duidelijk kon opgeven , waar het, bij de zamenstelling van constante galvanische elementen, op aankomt; dat hij de werkingen van den galvanischen stroom , althans inde hoofdzaak , kende en de toepassing daarvan bij de galvanoplastiek en de electro-magnetische telegraaf. Vele oandidaten gaven bewijs van eenig denkbeeld te hebben van de electro-dynamische inductie-verschijnselén. Ten aanzien van de lichtverschijnselen heeft de Commissie haar onderzoek slechts zoover uitgestrekt, dat daaruit kon afgeleid worden , dat de oandidaten de wetten van de terugkaatsing van het licht wisten toe te passen, zoowel wanneer het spiegelend oppervlak plat, als wanneer het bolvormig is , en dat zij de wetten van de breking konden aanwenden bij het bepalen van den gang der lichtstralen dooreen prisma, bij leuzen, en bij het zamengesteld mikroskoop. Alleen dan wanneer de candidaat verklaarde met eenig ander onderwerp, zooals soortelijke warmte-polarisatie meer bijzonder bekend te zijn, werden ook daarover eenige vragen gedaan. Hoewel de Commissie van oordeelwas , dat de laatstgenoemde onderwerpen aan den hulp-apotheker niet vreemd mogen zijn, heeft zij gemeend dat bij dit examen de kennis niet verpligtend mogt gesteld worden. Evenwel acht zij het wensohelijk, dat hierin binnen niet zeer lang tijdsverloop verandering kome. Bij zeer vele oandidaten was, zoo niet uitsluitend, althans grootendeels, hunne weinige kennis der lichtverschijnselen de reden hunner afwijzing. Inde meeste gevallen bleek het duidelijk, dat de candidaat wel veel, maar niet grondig had gestudeerd. Wanneer toch de vragen of de figuren eenigzins afweken van die, welke de oandidaten in hunne leerboeken hadden leeren kennen , bleef de beantwoording van de vraag of de oplossing van het voorstel, waarop de figuur betrekking had, achterwege. Bovendien heeft de Commissie bevonden , dat de oandidaten, op weinige uitzonderingen na, zeer achterlijk waren in het uitwerken van de meest eenvoudige rekenkundige opgaven , betrekking hebbende op onderwerpen, die tot het gebied der natuurkunde behoorden. De Commissie heeft meermalen op het mondeling examen een schriftelijk onderzoek laten volgen, ten einde den candidaat op deze wijze inde gelegenheid te stellen, om datgene aan te vullen, waarin hij bij de ondervraging bleek te kort te schieten. Het mondeling examen inde scheikunde heeft geloopen over eenige onderwerpen uit de theoretische scheikunde ; de Commissie heeft den candidaat daarbij volkomen vrij gelaten ten aanzien van de theorie welke hij bij de verklaring van feiten wilde ten grondslag leggen. Verder heeft het onderzoek zich uitgestrekt over ver-

schillende metalloïden en metalen en hunne belangrijkste verbindingen ; over den gang der qualitative analyse van anorganische verbindingen ; over organische stoffen , hare zamenstelling , hare elementaire ontleding en over eenige der meest belangrijke verbindingen uit de verschillende groepen. Yoor het praktisch examen inde scheikunde werd aan den candidaat een mengsel ter hand gesteld , om daarin langs analytisohen weg de beide hun vooraf onbekende bases aan te wijzen , en daarvan een schriftelijk rapport over te leggen. Dit onderzoek geschiedde telkens ineen afzonderlijk locaal van het scheikundig laboratorium, onder toezigt vaneen der leden der Commissie. De twee oandidaten, die tot dit gedeelte van het examen zijn toegelaten , slaagden beiden zeer goed in hun onderzoek; de wijze van uitvoering liet bij beiden, echter wel wat te wensohen over. De Commissie acht het zeer noodzakelijk , dat dit laatste punt, de wijze van uitvoering eener analyse , door de oandidaten niet uit het oog verloren worde. Behalve de twee genoemde oandidaten , die het examen in al de vakken hebben afgelegd en voldoende scheikundige kennis toonden te bezitten, werd nog slechts één candidaat tot het examen inde scheikunde toegelaten : deze candidaat heeft echter, voor zoover betreft de anorganische scheikunde , aan de gestelde eischen niet voldaan. De vragen over scheikundige onderwerpen, welke schriftelijk zijn beantwoord , waren de navolgende : Vraag 1. Beschrijf den toestel van Marsh en zijne functie bij aanwezigheid van arsenicum. Vraag 3. Geef een overzigt van de algemeene eigenschappen der zoogenaamde halogenen. Vraag 3. Wat zijn alkaloïden? Waar komen ze voor ? Vraag 4. Wat verstaat men onder koolhydraten; noem de belangrijkste daarvan op en eenige hunner meest karakteristieke eigenschappen ? Vraag 5. Hoeveel c.c zuurstof bij 0° 760 mm. drukking verkrijgt men uit 10 gram chloorzure kali (1000 c.c, zuurstof wegen 1.4336 gram) en hoeveel chloorkalium blijft er achter ? Vraag 6. Hoe bepaalt gij de hoeveelheid werkzaam chloor in chloorkalk ? Vraag 7. Ineen gasmengsel van 59 c.c. wil men het zuurstofgehalte bepalen. Men voegt er te dien einde bij 118 c.c. waterstof ; na verbranding blijven er 57 c.c. gas terug. Hoeveel c.c. zuurstof was er aanwezig (1000 c.c. zuurstof 1.4336 gram) en hoeveel water is er gevormd? Van de 10 antwoorden, welke hierop zijn ingekomen, waren vier zeer goed , twee goed en vier minder goed. De zeer goede antwoorden hadden betrekking op de vragen 4 , 5 , 6 en 7. De beide oandidaten, die bet examen inde recepteerkunde hebben afgelegd , bleken voldoende bekend te zijn , met de simplicia en de synoniemen der geneesmiddelen, en genoegzame kennis en vaardigheid te bezitten in het