PHARMACELTISCH WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. ONDER REDACTIE VAN R. J. OPWIJRDA, Apotheker te Nijmegen.

Dit Blad wordt eiken Zaterdag uitgegeven bij den Boekhau-! delaar D. B. CENTEN te Amsterdam. Prijs per Jaargang,! franco per post, ƒ 4.50.

! Alle stukken, welke men in dit Blad wensoht opgenomen te ; zien, gelieve men franco in te zenden aan den Eedacteur | te Nijmegen, v<3ör Woensdag.

Prijs der Advertentiën: van 1 tot 6 regels ƒ I.—, elke regel meer 15 ets., behalve 45 ets. voor Zegelrecht en een N°. van het Blad. Brieven franco.

6° Jaargang.

ZONDAG 13 Juni 1869.

S°. S.

ülededecllngen. Ingezonden stukken. RAPPORT BETREFFENDE DE GENEESKUNDIGE WETTEN. V. Art. 32. //Wat in dit artikel onder //toezicht" moet //worden verstaan, is niet recht duidelijk, liet toezicht // toch, dat door den apotheker op den hulp-apotheker moet //worden gehouden, kan niet gelijk staan met dat op den //leerling-apotheker. Het groote verschil in wetenschap//pelijke ontwikkeling, dat tussohen deze beide personen // geacht moet worden te bestaan, pleit voor deze opvat// ting. Ook is het verschil in bevoegdheid tusschen den // leerling- of hulpapotheker uit dit artikel niet of slechts //onzeker op te maken. //Volgens Wet 111, art. 9, al. 6, schijnt voor de ge// neeskundigen, tot het afleveren van geneesmiddelen he// voegd, dit toezicht op den leerling- en hulpapotheker o niet noodig te zijn. Deze anomalie lag gewis niet in // de bedoeling des Wetgevers. Wellicht moet al. 1 van //art. 33 van Wet IV geacht worden aan deze leemte //te gemoet te komen.” (Rapport enz.) Het woord //toezicht”, zooals het meermalen inde wet voorkomt, heeft nergens de beteekenis van eene onafgebroken tegenwoordigheid des persoons of der personen. Hulp-apotheker en leerling-apotheker mogen geene eigene apotheek opzetten, niet zij, maarde apotheker is verantwoordelijk voor de deugdzaamheid der geneesmiddelen. De apotheker is de man, die de zaak drijft, en, zooals het de memorie van beantwoording zeer juist uitdrukt: //hij kent zijne helpers en weet zelf best, hoe " ver zich zijn toezicht moet uitstrekken.” Hulp-apotheker en leerling-apotheker beiden hebben bij hun examen kennis en geschiktheid getoond te bezitten tot het gereedmaken van recepten, maar niet zeldzaam zijnde gevallen, dat de minder wetenschappelijke leerling-apotheker beter practicus is dan de hooger ontwikkelde hulp-apotheker. Al schijnt bevoegdheid van hulp-apotheker en leerlingapotheker dezelfde, indien wij art. 33 in verband beschouwen met art. 7, dan bestaat er groot verschil. De sleutel der vergiftkas berust bij den apotheker of den hulp-apotheker. De hulp-apotheker is dus in staat om ook bij tijdelijke afwezigheid van den apotheker recepten gereed te maken, waarin vergiften voorkomen, of om vergiften onder de voorgeschreven voorzorgen af te leveren, de leerling-apotheker kan zulks niet buiten de onmiddellijke aanwezigheid van apotheker of hulp-apotheker. Dat onder // bepaalde afwezigheid” van den apotheker een langer tijdsverloop wordt begrepen, blijkt duidelijk uit art. 18. Naar onze meening moet de eerste al. van art. 32

aldus verstaan worden. De geheele leiding eener apothekerszaak geschiedt dooreen apotheker, hij moet voortdurend op de hoogte zijner zaak zijn, dit eisoht zijn plicht en belang, maar hij kan ook telkens tot verantwoording geroepen worden. In zijn geest en overeenkomstig zijne inzichten, zijn bij hem werkzaam hulpapotheker en leerling-apotheker. Hij weet, in hoeverre zij zijn toezicht, zijn al of niet aanwezigheid behoeven. De tegenwoordigheid van den apotheker wordt bij den leerling-apotheker veel meer vereischt, omdat deze laatste volgens de wet niet inde mogelijkheid is recepten gereed te maken, waarin vergiftige zelfstandigheden voorkomen. Wij gelooven niet, dat het artikel, zooals het daar ligt, ooit tot moeilijkheden aanleiding gegeven heeft of geven zal. De Commissie der Maatschappij houde het ons ten goede, wanneer wij opmerken, dat de twijfel, alsof al. 6 van art. 9 van Wet 111 het toezicht op hulpapotheker en leerling-apotheker voor de geneeskundigen, tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd, onnoodig maakt zoover ons bewust is tot heden alleen bij deze commissie is opgekomen. Die twijfel vindt ook geen voedsel in de wet. Hulp-apotheker en leerling-apotheker, die zich bij een apotheekhoudenden geneeskundige vervoegen, weten volgens art. 33, dat hunne bevoegdheid zich niet verder uitstrekt dan om onder toezicht van dien persoon werkzaam te zijn. Hoe wil men het duidelijker uitgedrukt? //Art. 35. Ter verduidelijking en ter voorkoming van // eene verkeerde opvatting van dit artikel ware het raad■ // zaam er aan toe te voegen: // waartoe zoo noodig een // verzegelde sleutel van de apotheek en van de vergift//kas aanwezig zij”. {Rapport enz.) Naar onze meening eene overbodige ampliatie, daar zij in het artikel der Wet ligt opgesloten en door een maatregel van inwendig bestuur, zooals reeds geschied is door de circulaire der inspecteurs, kan worden geregeld. (Wordt vervolgd.') Als vervolg op het medegedeelde in N°. 3 omtrent de aanmerkingen, die er bij een ingezonden stuk inde Geneeskundige Courant over de visitaties der apotheken zijn gemaakt, stippen wij aan, dat ineen ander ingezonden stuk, onderteekend door Dr. Teljer te Jutphaas, aan den geneesheer en den apotheker, die 1.1. jaar zijne apotheek inspecteerden, verwijten worden gedaan over de wijze, waarop dit onderzoek plaats had. Als antwoord hierop vinden wij ineen volgend nommer een artikel,