in dezelfde verkonding als een dierlijk been, waarin de beenaarde eveneens met de organische grondstof tot een homogeen geheel verbonden is.

Niet minder belangrijk dan de verkiezeling der bladeren is die van den bast van verscheidene inheemsche boomen en vooral ook van de bastvezels van vele planten. Het eerst werd deze incrustatie van den bast door Wiek e bij de beuk waargenomen. Door eene zeer eenvoudige proef kan men zich van het overigens aardig verschijnsel overtuigen, dat de geheele boom, om zoo te spreken, ineen huid van kiezelzuur steekt. Hetzij men nu een éénjarig twijgje of den bast van den stam onderzoekt, zoo is toch het resultaat hetzelfde. Bij den anderen bast gelukt de proef het best en valt het duidelijkst in ’t oog. Legt men een stuk van den bast eens beuks op een platinablikje en verhit dit zoolang, tot dat alle organische zelfstandigheden verhit zijn, zoo gelukt het bij eenige voorzigtigheid gemakkelijk, om van de asch een plaatje af te nemen, zonder dat het uit elkander valt. Brengt men dit onder een mikroskoop, zoo ziet men het volkomen gebleven celweefsel en wel zoo duidelijk en fraai, dat men meenen zou, hier met een verschen bast te doen te hebben. Deze waarneming is zoo verrassend, dat men de proef stellig uit vermaak meermalen herhalen zal. Met den bast van jonge takken is het evenzoo gesteld. Wanneer men alzoo van kiezelzure planten spreekt, waartoe de grassen, Bquisetaceën enz. behooren, zoo zal men er ook de statige koninklijke beuk bij moeten rekenen. Dat de beuk zoo levenskrachtig op den verweerden bodem van sommige gesteenten, zoo als b. v. den basalt opwast, laat zich gemakkelijk verklaren, als men weet, dat in al deze grondsoorten een groote voorraad van oplosbaar kiezelzuur ontstaan moet. En dat zulks in verweerd bazalt in vrij groote hoeveelheid plaats vindt, laat zich langs chemischen weg gemakkelijk bewijzen. Welligt is het besluit niet zonder grond, dat de gladde, om zoo te spreken gepolijste beukenbast met dit overtreksel van kiezelzuur zamenhangt. Wanneer er inden bast van

234