verkeerd en moesten we ze hier weer terughalen, maar dat is in die vijf jaren slechts een keer of wat gebeurd en die maken het thans zeer goed. Degenen die nu zijn uitgegaan zijn allen sterk genoeg en ook wel toegerust om goed te kunnen dienen. Natuurlijk moeten degenen bij wie ze komen bedenken, dat Keu¬

len en Aken niet op één dag gebouwd zijn en dat zij zelf ook niet in eens zoover in de huishoudelijkheid gevorderd waren als ze nu zijn en dat ze derhalve het noodige geduld behooren te hebben met onze kinderen. Hartelijk hopen we van allen en over allen goede tijding te zullen krijgen. De eerste brieven zijn reeds aangekomen en spreken van goeden moed. Met genoegen hadden we Donderdagavond ook de collega's van Nieuwerkerk in Duiveland en Gendt bij ons in de kerk en aan de theetafel , beiden gekomen om hun dienstmeisje te leiden naar hun pastorie. U ziet, er is hier groote afwisseling in het Neerbossche leven. Tot mijn spijt kon ik echter niet naarde predikantenvergadering te Utrecht, maar daar dezen er wel geweest waren, hielden wij voor en na kerktijd nog een mooie navergadering en kregen, behalve een zaakrijk verslag over het referaat van Dr. De Sopper, een mooie kijk op de beteekenis van de Hegeliaansche filosofie.

Dan ... nu zijn we er nog niet.

We hadden het over scheiden.

Laten me daar Zondagmorgen weer twee jongens naar hun familie in Nijmegen stappen, zonder er hier een woord van te zeggen. Het zijn dezelfde gasten van onderlaatst, jongens, die aan de'straat gewoon zijn en het straatleven beminnen met hartstocht. We hebben medelijden met hen. Om zich te rechtvaardigen tegen de familie worden natuurlijk allerlei leugens uitgepakt en komen ze dan weêr hier, dan zetten ze een gezicht of ze hun laatste oortje versnoept hebben. En het jammerst is dat ze zelf niet inzien- dwaas te handelen. We hebben ze een klein stukje vrijheid afgenomen, maar ik vrees dat het rnij niet helpen zal. We hebben ze goeden raad, vergeving en alles wat ze noodig hadden gegeven, maar waar het type van den straatjongen zóó kras in een jongen op den voorgrond treedt, daar moet men zich voorbereiden op aanhoudende teleurstelling. Dat slag van jongens is een bijzonder slag. Kwajongens en straatjongens is niet hetzelfde. Een straatjongen kent geen huiselijk leven, evenmin als de Zigeuner een vaderland. Hij

heeft hekel aan een geregeld leven en lacht om ieder die rekent met orde. Hij gaat in alles zijn eigen gang en beschouwt zich in zijn trots als heer van alles waar hij eigenlijk niets over te zeggen heeft. Zwijgen kunnen ze als het graf en spreken doen ze, zoo veel ze maar kunnen, in de kerk en op de catechisatie vooral, en voorts overal en zoo dikwijls als zij bemerken dat er ernst in het spel is. Daar moeten ze niets van hebben. Ze spotten met den ernst. Een kwajongen kan gul zijn, hartelijk en open, maar een straatjongen legt zijn hart niet bloot, en is eer geneigd zijn inwendig bestaan op ondoordringbare wijze te bemantelen. Maar ... leg ze geen stroospier in den weg, want dan bruist hun toorn op en zij gaan zich dadelijk wreken. Toch en dit is ook waar, kan uit een straatjongen €en christen te voorschijn komen. Ik heb ze gekend die geen idee van huiselijk leven hadden, die buiten leefden en thuis

logeerden. Ik heb ze gekend die allerlei kwaads bedreven en schenen op te groeien voor galg en rad, waar iedereen het hart bij vasthield en van getuigde: er komt niets van terecht! en waar toch flinke, ferme jonge mannen uit opgegroeid zijn. Met. verstandige leiding en liefdevolle maar rechtvaardige vermaning is heel wat te bereiken. En dan noemden wij nog niet eens het allervoornaamste: wij moeten altijd allereerst doen en met iedereen die het noodig heeft, doen wat de koninklijke hoveling voor zijn jongen heeft gedaan en de Kananeesche vrouw voor haar dochter.... we moeten voor hen of met hen gaan naar Jezus. Nu, wij hopen zeer, dat ook zoo'n scheiding — al duurde deze maar kort, omdat ze 's avonds weer goed en wel thuis waren — niet meer zal voorkomen en we het mogen beleven dat uit dit tweetal jongens nog eens fiere mannen

worden, die hun familienaam eere en Neerbosch vreugde aandoen.

En thans wat anders. We zijn buiten aan de winnende hand. Het is nu prachtig weer. Avond aan avond hoorden we reeds een lijster hier vlak in de buurt koraalMeizangen aanheffen en gisteren op onze

in de brieven van de post, in de belangstelling dergenen, die ons omringen en in .... ja in alles, nietwaar dan gaat het klavier hier binnen van zelf open en dan ruischt door ons spreken en zwijgen, door ons doen en laten, ja cloor heel ons zijn heen een danktoon voor den Heer onzen God. Van de week en ook gisteren hadden we vele

LEMTK

zijn, zoo'n tijd van zware beproeving. Er was eens iemand die zeide: Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, en na dezen man zijn er niet weinigen geweest, die tot dezelfde slotsom kwamen. Maar genoeg: God zegene al onze jarigen en geve hun naar ziel en lichaam wat ze behoeven om den God huns leven te verheerlijken.

T~I' _ 1 _ -1

^ien we op ae gaven, aan zouden we geneigd zijn te zeggen dat

we aan de verliezende hand zijn, maar daarmee zijn we onbillijk tegen de zusters, die kousen gebreid hebben. En dat mag niet. Dat willen we in de verste verte zelfs niet zijn. Het verheugt ons dat Lekkerkerk met ons gaat meeleven en meezorgen. En dan die prachtige bezending bloemzaden van den Heer Turkenburg uit Bodegraven. Geloof het vrij, waarde vriend, daar geschieden wonderen meê, en als u de vele tuintjes van onze jongens zag, dan zoudt u blij uitroepen: „kijk, daar heb ik nu zelf schik van! Intusschen. namens al dejongens uit „het Nieuwe Plan" hartelijk dank! Dat Paesens een Neerboschkrans heeft gekregen, is ons een reden van vreugde. Ik denk dat de leden van dien krans eens mijne leerlingen zijn geweest, maar toen hebben we niet gedacht dat ze heelemaal daar van Paesens vandaan voor het weezendorp zouden werken. Mijn hartelijke groeten, Mevrouw Gieremans, aan u en uw krans. Uw man heeft een dankbaar arbeidsveld en u leeft te midden van menschen, die veel hart hebben voor de evangelieprediking en met zorg waken voor hen, die hun het goede boodschappen. Dat heb ik daar ondervonden, dikwijls en eens zeer kennelijk op een barren sneeuwachtigen winteravond. Geniet u daarvan, zoolang God u laat wonen in de vriendelijke pastorie tegenover dat huis van groote gastvrijheid en hartelijkheid. Martha van Oosterend wordt oud, maar daar bemerkt ge niets van, want nog altijd komt er veel en goed werk uit haar handen. Onze weezenvriendin te Overschie wordt het geven ook niet moê. U allen, bij de dankbare groeten van mijne vrouw die van mij.

De Nationale collecte ging weer vooruit. Ziet eens even. Verleden week was het f 90442.515 en nu f 90466.215. Dus, het gaat eigenlijk ook niet eens op om te zeggen, dat we aan de verliezende hand zijn. En de Gaven, neen, het is geen lange lijst, maar we kunnen tevreden zijn en in ieder geval, u, vriendelijke gevers, voor het een en voor het ander zeggen wij u hartelijk dank.

S.

Had ik uw adem, Nachtegalen!

Uw zilvertoon,

Langs alle heuvlen, alle dalen,

Zou ik uw smeltend lied herhalen, Zoo vol, zoo schoon!

Ik prees dien God in mijn gezangen,

Die veld en woud Weer 't groene kleed heeft omgehangen, Na zoo veel maanden van verlangen Zoo blijde aanschouwd.

Ik zou dien grooten Schepper loven,

Die, ongezien,

Zijn troon gevestigd heelt daar boven, En wien de bloempjes onzer hoven Hunne offers bién.

Mijn zangtoon zou des morgens stijgen,

En 's avonds laat;

Met u, zoude ik des nachts niet zwijgen, Daar 't maantje glurend door de twijgen, Ons gadeslaat,

En 't oog dat nimmer wordt gesloten,

Dat alles ziet,

Den kleinen zanger en den grooten, Wier lofgezangen samenvloten,

In gunst bespiedt.

Mijn lied zou vrome zielen treffen,

Daar 't woorden gaf Aan wat zij kennen en beseffen, En logge geesten opwaarts heffen Uit stof en draf.

Ik ware een priester in dien tempel, Die thans alom Van liefde en almacht toont den stempel — Nu zink ik zwijgende op den drempel Van 't heiligdom.

N. Beets.

wandeling nachtegalen die hun liefelijke fantasieën orgelden. Heel de wereld om ons jubelt thans en wij bedwingen ons om hierover niet verder uit te weiden. Straks gingen onze koeien in de wei. Die beesten dartelden ook al langs den weg en huppelen nu door het groene land.

Onze timmerman, die gisteren verjaarde, voor den eersten keer op Neerbosch, trof het kostelijk. Geen wonder dat ook in en om hem alles jubelde. Als we de goedheid Gods zoo duidelijk zien in ons lot en ons leven, in de bloemen voor ons op tafel en

jarigen. Evenwel, niet ieder is blij op zijn

jaardag. Ik kreeg gisteren een jarige bij de hand, die wel blij was en hij lachte ook glunder toen we zeiden dat hij dit jaar ergens wat meer schoppen moest hebben, opdat hij wat beter uit de kluiten zou wassen. Maar even daarna ontmoetten we Bertha; zij was wel dankbaar maar voelde zich lang niet goed. Het gaat met haar ook niet vooruit. Of liever, het gaat haar lichamelijk niet naar wensch. Als we zwak zijn en blijven is dat niet prettig, maar het kan wel een tijd van grooten zegen

Binnenland.

Te Utrecht werd de vorige week Woensdag do Ned. Hcrv. Predikanten vergadering gehouden. Na opening van de vergadering door dr. A. W. Bronsveld hield Prof. dr. P. D. Chantepie de la Sausssye, uit Leiden, eene toespraak naar aanleiding van Johannes XVII vers 21, over de ware eenheid die er moet zijn. Eenheid, die men niet krijgt door organisaties en bonden, wijl deze eenheid geen levend iets is, maar altijd min of meer kunstmatig.

Daarna besprak ds. C. F. Grocemijer, uit Amsterdam, de door de Synode voorgestelde wetswijzigingen, zooals deze zijn omschreven in het Synodaal schrijven van 21 Aug. 1907 No. 526.

De voornaamste wijziging betreft hot instellen van een algemeene (of Groote) Synode naast do Bijzondere (Kleine), ten einde op deze wijze te voldoen aan een wensch om reorganisatie. De Bijzondere Synode zal dan zijn de Synode gelijk wij haar nu kennen; naast haar komt de Algemeene Synode. Deze is samengesteld uit de leden der Bijzondere, vermeerderd met 55 predikanten en 27 ouderlingen, te benoemen door de classicale vergaderingen. In deze Algemeeue Synode, die eenmaal 's jaars gedurende 4 dagen in Den Haag vergadert, zal de Kerk zich meer kunnen uitspreken ; daar zal worden gesproken wat in do classicale vergaderingen als belangrijk wordt

aanhangig gemaakt; terwijl bij de Algemeene Synode de eindstemming zal berusten over nieuwe wetsvoorstellen.

Ds. Gronemëijer adviseerde dit voorstel niet aan te nemen. Wel bezien blijft alles hetzelfde; alleen wordt de eindstemming van de Provinciale Kerkbesturen verlegd naar de Groote Synode. Een voorstel als dit is eigenlijk geen reorganisatie. De heereu v. d. Meulen, Hunninglior en Lelyveld brachten den ontwerper hulde. Breedvoerig besprak dr. v. d. Flier, van Middelburg, de kwestie; het voorstel onderschat de bestaande organisatie; het zou worden een nieuwe lap op een oud kleed; botsingen waren onvermijdelijk^