voorbereiding der

GERECHTIGHEID

Een vraaggesprek met den Minister van Justitie

Dertig JAAR geleden schreef een Duitsch blad, dat het interview het werk van den journalist van het hoofd naaide beenen verplaatste. Anderen naloopen kwam in de plaats van eigen hersenwerk! Dit werd natuurlijk gezegd, omdat een concurreerend blad een treffend interview gepubliceerd had. Er stak echter iets waars in, en door de ontwikkeling van de moderne journalistiek is de opmerking steeds raker geworden.

Een interview kan echter ook anders bedoeld zijn. 'W'ij hebben dezer onzen nieuwen Minister van Justitie viewd; niet uit geestelijke traagheid, maar o.a. met ontmaskering als oogmerk. De Minister is in zijn omgeving bekend als een boeiend en oolijk prater, als een goedlachs en goedhartig man. In veler voorstelling echter is hij een hyperjurist, een paragrafenkluiver vol strakke waardigheid, wiens leven een broeien over bestaande, een broeien op toekomstige wetsartikelen is, welke laatste dan nooit uit het ei komen. Het is de taak der pers dergelijke misverstanden te bestrijden.

Eerlijk gezegd was er nog een andere beweegreden: Vak-kif, die in het Fransch zooveel mooier “jalousie de métier” heet. De Minister is vele jaren lang hoofd onzer politie geweest: onze concurrent dus in beweerde alwetendheid. Welk een voldoening hem te bewijzen, dat men alles, alles over hem had uitgevischt. Het was veel, genoeg om iedere legende van strakke waardigheid en paragrafenliefde te vermoorden. Wij staken dus van wal met een verhoor: “ U heeft gedichten geschreven! ”—“ Dat kunt gij niet weten. Want nooit heeft er mijn naam onder gestaan! ” “ U heeft jaren lang een studententooneel geleid en daarbij steeds de hoofdrollen gespeeld.”—“ Dat kan ik niet erkennen. Ik droeg een schuilnaam.” “ U heeft zelfs bij Royaards op het tooneel gestaan!”—“Dat geldt niet; ik noemde mij anders.”

“ Onder Mengelberg heeft U in de Matthaeuspassie gezongen.”—“ Dat was een zanger met een Duitschen naam.”—“ Zeer zeker, dat was toen uw vermomming.” En triomfantelijk ging ik verder: “Bekent U maar liever; ik weet toch alles.”

Een glimlach gleed over het gezicht tegenover mij: “Uw onderzoek lijdt aan ernstige onvolledigheid. Ik heb anderhalf jaar in een fabriek gewerkt, om maar iets te noemen.”

Maar de bekentenis kwam toch: “ Het is alles, zooals feitelijk mijn heele levensloop, volgens het inzicht van mijn wijze Moeder geweest. Ik kwam te jong van de lagere school voor het aansluitende onderwijs. In privaatles leerde ik toen moderne talen en bereidde ik mij voor op een heele reeks Mercurius-examens, die ik alle haalde. Zoodra het kon werd ik aan sociaal werk geMt, armenbezoek, en zooals ik reeds zeide, anderhalf jaar lang, met een voorbarige lange broek, naar de fabriek gestuurd. Het een kwam uit het ander voort. Daarna zou ik gaan studeeren. Ik kwam laat op het gymnasium, maar haalde er een jaar in, en deed eindexamen A en B. Dit laatste omdat ik eigenlijk dokter had willen worden. Maar men zei dat ik daarvoor niet sterk genoeg was. Dan maar rechten. Daarmede kon men alles worden.

Dr. J. R. M, van ANGEREN

Ik werd student in 1914, toen de vorige wereldoorlog uitbrak. "Voor de soldaten stichtte ik een studentencabaret. Mijn wensch was nu advocaat te worden, en dit

iwas een prachtige gelegenheid om spreken te leer en. Maar het toe- ■ neel kreeg mij te pakken. Groote bewondering had ik voor het talent baanbrekend werk van Royaards, en ik heb inderdaad bij hem op de ■ planken gestaan. Als liefhebber ' echter. Nooit heb ik er iets voor ; evenmin als voor mijn zingen. En op tijd deed ik 'mijn candidaats en mijn doctoraal. Na mijn doctoraal ging ik dan in de advocatuur, Het liep mij mee: :mijn eerste pleidooi was in een ge- , ;ruchtmakende zaak voor het hoog- militair-gerechtshof. Hoe heb ik mijn best gedaan! Men vond dat ik het er goed had afgebracht en de I toekomst scheen mij toe te lachen, i Een paar dagen voor mijn promotie : vroeg de secretafis-generaal van ; Justitie, Mr. Gelinde van Blom, die ! mijn dissertatie gelezen had, mij in •dienst’te treden van het departe- > ; ment. Financieel was het een | groot offer, maar het was overeen: komstig de begrippen waarin ik was; ;opgevoed: Het gezag is het hoogste! En' ;ik nam aan. Ik heb het nooit betreurd, ; zoomin als mijn zwerftochten in kunst en I handwerk. Toen de radio wettelijke rege- i : lingen eischte, kon ik als de radiotechnicus! ; van het departement optreden. Mijn ervaring in het chauffeeren en motorrijden : kwam mij bij de bestudeering van verkeers; regelingen goed van pas. Waar het noodig was kon ik over film, als deskundige in; )

Steeds heb ik de leiding en raadgevingen van mijn Moeder gezegend. “ Heb belangstelling voor alles wat goed is en waar in de wereld, doch volg na keuze van je beroep steeds een vaste lijn. Houd God voor oogen en vertrouw op de Koningin ”, zoo ongeveer luidden enkele van de richtlijnen die Moeder ons voorhield. Naast mijn Moeder vond ik een grooten steun in mijn vrouw; zij heeft ook de tijden van armoede in mijn jong ambtenaarsbestaan moedig mede gedragen.” “ Nu heeft U dan een nieuwe en groote taak: de problemen van de bevrijding wettelijk te regelen. Wilt U daar een en ander over vertellen?”

“ Die problemen ziin nog veel ingewikkelder dan eenig buitenstaander vermoedt. Waar men probeert aan te pakken, wemelt het van moeilijkheden. Voor een deel zijn die van denzelfden aard als waarmede wij hier in Londen te doen hebben. Met vollen eerbied voor de Grondwet en de wetten des lands, moeten wij bij gebrek aan een regeling in de Grondwet voor de omstandigheden, waarin wij thans verkeeren, een oplossing vinden. In de eerste plaats is het onze taak de Koningin te helpen om te voldoen aan den Eed door Haar volgens artikel 53 der Grondwet voor het Nederlandsche Volk afgelegd, met name dat Zij de onafhankelijkheid en het grondgebied van den Staat met al Haar vermogen zal verdedigen en bewaren. Naar den letter der Grondwet kan niet steeds worden gearbeid; haar geest spreekt voor ons en deze eischt herkrijging van Nederlands vrijheid en onafhankelijkheid. Stellig kan de Grondwet noch een der wetten en dit is een mijner grondregels thans een beletsel vormen voor de herwinning onzer rechten en vrijheden; ware dit anders, dan zouden Grondwet en wetten een wapen en middel worden in handen van onze vijanden. Ons Staatshoofd regeert thans zooals de nood van den Staat

eischt. Vandaar de uitdrukking “ Staats noodrecht”. Men kan den Staat immers niet ontzeggen wat voor ieder in het dagelijksch leven geldt. Als ik voorbijkomende, in een brandende kamer iemand met den dood door verstikking bedreigd zie. sla i* zijn ruiten in en red hem. Ik mag ’s ruiten niet vernielen, zegt de wet; maar hiJ heeft zijn ruiten niet noodig als ik hem niet te hulp kom.” . .

“Wat denkt gij te doen ter bevrediging van het rechtsgevoel van het Nederlandsche volk tegenover de verraders? U voelt wel niets voor een bijltjesdag? ”

“ Uit de wijze waarop U Uw vraag tot' muleert valt reeds af te leiden, dat U van een Minister van Jüstitie niet een al te grooten bijval voor een bijltjesdag wacht. Ik begrijp dit volkomen. Zeker, besef ten volle, dat er bij zoovelen in Nederland het vaste voornemen leeit bloedig af te rekenen met hen, die het g®' lukkige vaderland in het verderf hielpen storten, die hun evenmensch hebben drukt en hand en spandiensten aan den vijand hebben verleend. Ik eerbiedig t>P zich zelf dien in ons volk levenden zin vooi de straffende gerechtigheid. Maar ik niet gaarne voor een beoefening der gerecö' tigheid, die als bijltjesdag wordt aange' duid, mede de verantwoordelijkheid dragen-Men behoeft niet een beroep op de geschiedenis te doen om te begrijpen tot wei* gebeurlijkheden dit zou leiden, hoe vei onschuldigen zouden worden getroffen _e vele schuldigen den dans zouden ontspri"' gen en, wat nog erger is, hoe elementen van den chaos gebruik maken het geteisterde vaderland nog vera®. in het ongeluk te storten. Recht z moeten worden gedaan in een vorrn, een vrijen geordenden staat past, al zal n stellig kort recht moeten wezen; zullen wij ons reeds thans hebben bereiden. Het ligt voor de hand, dat ik W J daarover nu nog niet in bijzonderheden K uitlaten. Wilt U eenige moeilijkheden v Voor zoover al niet strafbepalingen in het leven geroepen, zullen vele der in ons Strai boek bedreigde straffen moeten wor verhoogd. Voorts zal de bepaling, wijziging in de strafwetgeving het zach recht op de aanhangige geva'len van toep sing blijft, kwalijk gehandhaafd kunne blijven. Er zijn wetsdelicten, die alleen door de wetgeving geschapen worüei –