eenigen met de aanbeveling van prof. J. Yeit '1 voor de prophylactisohe keering2). Doch nog minder met zijn indicatie-stelling. Yeit zegt: „Wanneer bij plat bekken met een conjugata vera van niet onder 7 c.M. bij volkomen ontsluiting de schedel bewegelijk boven den bekkeningang staat, terwijl het onderste uterussegment niet abnormaal is gerekt, dan is de keering wegens vernauwd bekken, de prophylactische keering, aangewezen. De volkomen ontsluiting bewijst, dat er krachtige weeën geweest zijn; de stand van den schedel boven het bekken, dat die krachtige weëen niet in staat geweest zijn den schedel te lixeeren. Wij kunnen dus uit hetgeen voorafgegaan is het prognostisch besluit trekken , dat het indalen van den voorafgaande!! schedel slechts zeer moeilijk zal plaats hebben. De ervaring leert hier, dat de keering vooral bij plurigravidae, gemakkelijk een levend kind levert”. Hu ben ik er van overtuigd, dat ook Yeit bij een bekken met een C. Y., van 7.5 c.M. en een op 4000 gr. geschat kind zeer zeker geen prophylactische keering zal doen, omdat een kind van 4000 gr. geen enkele schedelafmeting heeft, die ongeveer 7.5 c.M. bedraagt en dus geschikt zou zijn om den bekkeningang te passeeren, hoogstwaarschijnlijk niet bij vooruitgaand en zeker niet bij nakomend hoofd. Tegen de formuleering der indicatie, afgezien van het al dan niet wenschelijke der prophylactische keering, veroorloof ik mij het bezwaar te uiten, dat zij te schematisch gesteld is, en onmogelijk voor alle gevallen onder alle omstandigheden kan gelden. Dat verder de volkomen ontsluiting zou bewijzen, dat er krachtige weëen zijn geweest, dit meen ik te mogen betwijfelen. Moge bij I parae de volkomen ontsluiting eerst na langdurigen weëenarbeid tot stand komen, bij M parae zijn vaak een paar weëen voldoende om de ontsluiting volkomen te maken. Dat verder het hoofd ondanks volkomen ontsluiting niet indaalt, geeft geen .recht om de weëen als onvermogend te beschouwen om den schedel te fixeeren. Dit gebeurt immers vaak genoeg zelfs bij normaal bekken en kind; ik noem als oorzaak hiervan o. a. niet breken der vliezen, hangbuik, verkeerde ligging der vrouw, gevulde blaas. Dan nog een opmerking. Yeit verricht de prophylactische keering, wanneer het bewezen is, dat krachtige weëen niet in staat zijn geweest den schedel te fixeeren. Het schijnt mij toe, dat men dezen maatregel hier evenmin prophylactisch mag noemen als bijv. de indruppeling ‘) Wanneer ik hier Veit aanhaal, dan geschiedt dit voornamelijk, omdat eender laatste publicaties over dit onderwerp in onze Hollandsche litteratuur van dezen auteur afkomstig is, 3) Prof. Dr. 4. Veit. De Keizersnede uit relatieve indicatie. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde a". 20, 1901,

264