BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER ANATOMIE EN AETIOLOGIE DER TUBAIRZWANGERSCHAP.
(Uit de Kliniek voor Verloskunde en Gynaecologie te Utrecht.) DOOK K. DE SNOO. (Met 8 platen en 9 figuren inden tekst.) Gedurende den tijd, dien ik onder leiding van Prof. Kouwer inde Kliniek voor Verloskunde en Vrouwenziekten te Utrecht werkzaam was, werden 10 vrouwen met tubairzwangerschap geopereerd inde meest uiteenloopende stadia der zwangerschap. Het jongste ei, helaas reeds veranderd in eene mola was ±l2 -14 dagen oud, het oudste had den leeftijd van 14 maanden bereikt. Hier werd de voldragen vrucht 5 maanden na haar dood per laparotomiam verwijderd, marsupialisatie verricht en de uitstooting der nog vastzittende placenta aan de natuur overgelaten. Wat de andere 9 gevallen betreft, 2 maal werd totaalexstirpatie van uterus en adnexa verricht, 7 maal slechts de zwangere tuba verwijderd. Deze 9 praeparaten, nog vermeerderd met één uit de particuliere praktijk van Dr. Ausems afkomstig, heb ik onderzocht. Daaronder bevinden zich twee grootendeels gave eieren van ± 6 weken en 3 maanden en ééne placenta van 6 maanden. De overige toouen ons de verschillende phasen in het beloop der onderbroken tubair graviditeit van de secundaire ruptuur tot de nagenoeg volkomen genezing toe. Ondanks mijn gering aantal waarnemingen ben ik in staat geweest de ontwikkeling en het beloop van het inde tuba tot insertie komende ei naar verschillende richtingen te bestudeeren, en mij, aan de hand van hetgeen over dat onderwerp inde uitgebreide literatuur is neergelegd, omtrent verschillende punten een eigen oordeel te vormen. In sommige opzichten wijkt dit af van de algemeen heerschende meeningen. Ik zal beginnen met mijne praeparaten afzonderlijk te beschrijven, de topographisehe ligging van het ei en zijne wijze van ontwikkeling en te gronde gaan. Daarna zullen aan de hand van de zich daartoe leenende praeparaten de verhouding van het ei tot den vruchtzak-Ned. Tijdaohr. v. Verlosk. en Gynaeo. XVII. 10