plaats, waar het zich primair tegen den wand aanlegt. Werth meent dat de meeste eieren zich intercolumnair insereeren, dat dus de meeste reeds van den beginne af aan intramusculair komen te liggen. Het ei hoort zich al groeiende dieper inden wand in; die wand wordt plaatselijk als het ware opgeblazen en de naar het lumen gekeerde zijde wordt convex. Daardoor wordt het lumen op doorsnede sikkelvormig. De groei van het ei is echter in alle richtingen niet gelijk. De chorionvlokken woekeren het snelst in eene richting evenwijdig met de spierlamellen, zoodat de uitbreiding het grootst is in longitudinale en in circulaire richting. De wand wordt door de woekerende vlokken deels verwoest; maar vooral ontstaat er ruimte, doordat de spierlamellen uit elkander gedrongen worden en de wand dus gespleten wordt. Die spijting was o. a. zeer fraai te zien in geval 11, (vergel. fig. 19 PI. YI). Door de splijting in circulaire richting wordt een steeds grooter gedeelte van de peripherie van den tubawand van het lumen gescheiden, terwijl een uit muscularis en mucosa bestaande scheidsmuur tusschen ei en lumen blijft bestaan. Die splijting kan zoover gaan, o. a. in gevallen van Walter en Püth, dat zij, circulair den geheelen tubawand aangrijpende, de tuba als het ware in twee cylinders scheidt, een centralen koker, door mucosa en muscularis gevormd, en een peripheren, uit serosa en muscularis bestaande, decentrale door den peripheren omhuld, maar van dezen gescheiden dooreen breede rij van foetaalweefsel. Het ei wordt dan als het ware doorboord door het tubalumen, een tunnel, welks wand uit mucosa en een deel der muscularis bestaat. De scheidingswand tusschen ei en tubalumen wordt reflexa of capsularis (Petersen) ook wel „inneres Prüchtkapselsegment” (Yeit) genoemd. In geval II was op ééne plaats de placentairring bijna gesloten: nog slechts l'/2 m.M. intacte spierwand was van de splijting verschoond gebleven, het lumen was dus ook hier bijna circulair door het ei omgeven. Doordat de wanduitbochting, die het ei bevat, ook in het lumen uitpuilt, wordt de tegenoverliggende wand gerekt en tevens verdund (fig. 9 PI. II a—e). Deze rekking maakt het den placentair-uitloopers moeilijk elkander te bereiken. Dicht bij den uterus is het lumen het nauwst en zal het ei het minst gelegenheid hebben eene in het lumen uitpuilende welving te doen ontstaan en dus den tegenoverliggenden wand te rekken. Hier zien wij dan ook die circulaire splitsing van het ei het duidelijkst. (In het geval van Walter was het ei zelfs interstitiëel geïnsereerd). Somtijds insereert het ei zich ineen plooi (Werth, Kr ei ss) en

175