holte eigenlijk niet bestaat, omdat de wanden tegen elkander liggen, een zaak van weinig beteekenis, of de wondvlakte inden uterus oen paar kwadraat-millimeter grooter of kleiner is. Spreker is nu al sedert circa 7 jaar bezig om de kraamvrouwen, die gezond zijn en die verlangen uit het bed te komen, den sden, 6den 0f 7den dag te laten opstaan. Daarbij heeft hij herhaaldelijk de ervaring opgedaan, dat vrouwen, die vroeger door anderen waren geholpen, na haar bevallingen, tegen het advies en zonder medeweten van den accoucheur, nog vroeger waren opgestaan. De heer Str at z maakt, naar aanleiding van de waarneming van den heer van der Hoeven, dat de vrouwen, die vroeg uit het bed komen, zooveel flinker zijn, de opmerking, dat deze vrouwen waarschijnlijk daarom zoo gunstig afsteken, omdat voor het vroegopstaan de flinkste worden uitgezocht. De heer van der Hoeven zegt, dat vergeleken wordt met dezelfde vrouwen ineen vroeger kraambed bij langer bedrust. Zij voelen zelven, dat zij er zich beter bij bevinden. De heer Meur er heeft dit niet opgemerkt. Maarde vrouwen uit de volksklasse zijn over ’t geheel in ’t kraambed veel flinker en veel spoediger weer op dreef dan die uit de meer welvarende klasse. De heer Driessen heeft opgemerkt, dat bij de vrouwen, die men vroeger laat opstaan dan voorheen,- de defaecatie zich veel beter en vroeger regelt. De heer Stratz zegt, dat wij over de hygiënische en aesthetische gevolgen van vroeg ópstaan in ’t kraambed ons nu al zonder proefnemingen eenigermate een denkbeeld kunnen vormen, wanneer wij de volksklasse met den meer welvarenden stand vergelijken. De heer van de Poll merkt op, dat het lang niet alleen de vrouwen uit de volksklasse zijn, die zonder weten van den medicus vroeg opstaan. Wat de vrouwen uit de volksklasse betreft, moeten wij voorop stellen, dat die vaak reeds zwak geboren worden en het nooit tot een behoorlijken tonus van het spierstelsel brengen. De heer Meur er is precies van het tegenovergestelde gevoelen. Inde volksklasse hebben wij een selectie, waarbij de sterksten in ’t leven blijven. De heer Slingenberg merkt met het oog op de onschuldige koorts in ’t kraambed op, dat wij hier blijkbaar te doen hebben met de resorptie van proteolytische fermenten, die inde wondvlakte op de aanhechtingsplaats van de placenta uit de leucocyten worden gevormd en dienst doen bij de reiniging van deze plaats. Worden deze fermenten of sommigen der onder hun inwerking ontstaande

44