neer zij er wel op letten, individueele verschillen zullen vinden, zooals die alleen door von Rosthorn in woorden zijn gebracht. Misschien vindt de heer van der Hoeven met zijne voorliefde voor statistische gegevens er aanleiding in, om ook dit verschijnsel aan een grootere reeks van gevallen eens na te gaan. Hoe vaak de navel reeds inden loop van de zevende maand verdwijnt, hoe vaak aan het einde of later, en hoe vaak in het geheel niet, heb ik inde literatuur niet kunnen vinden. Roep ik mijn herinneringsvermogen te hulp aanteekeningen heb ik er niet op nagehouden dan meen ik, dat bij primigravidae en vrouwen met goed ontwikkelden panniculus adiposus, dit verschijnsel nooit voor het einde van de zevende maand, meestal veel later wordt waargenomen, bij multiparae met dunne en slappe buikbekleedselen daarentegen veel vroeger. Daarvoor pleiten ook de enkele gegevens der door mij waargenomen gevallen. Wat nu Hendrikje Stoffels aangaat, zoo was zij toen een primigravida met goeden panniculus adiposus; tot eerherstel van Rembrandt’s kunst mag ik als slotsom de overtuiging uitspreken, dat bij haar in het midden van de zevende maand de navel zoo was, als op het schilderij, dus „niet verstreken”, dat m. a. w. het beeld van Rembrand! een typisch geval van zwangerschap met individueele variatie voorstelt, en als zoodanig is te diagnostiseeren.

5