DE STERFTE GEDURENDE, OF IN VERBAND MET DE ZWANGERSCHAP, nooß L)r. ,1. DE GROOT Jr., ’s-Gravenhage. Wijzende op de gevaren, waaraan de moeder bloot staat „bij de vervulling van haar hoogste roeping”, „waarbij zij niet het leven geeft, maarden dood vindt”, brengt Prof. v.d. Hoeven in zijn rectorale rede van 8 Februari 1919 x) in herinnering, hetgeen door zijn overleden ambtsvoorganger, Prof. Veit, hieromtrent gezegd is, eveneens ter gelegenheid eener rectorale rede; „Sterben die Menschenmütter an ihre Kinder deun alle dahin? Traurig ware das traun.” Prof. v.d. Hoeven laat hierop volgen; „Inderdaad, treurig zou dat zijn en voor de toekomst ontmoedigend. Maar zoo erg is het gelukkig niet. Toch moeten wij erkennen, dat er van de 60 vrouwen één is, die haar pogen om de wereld te verrijken, met het leven boet2), nog steeds, want —* en dat moet degenen, die gaarne praten over ons tegenwoordig meerder kunnen, tot nadenken stemmen dit cijfer is immer nog niet beter geworden” 2). Ware dit zoo, dan zou ook dit treurig zijn en ontmoedigend voorde toekomst. Vaneen zoo bevoegde en gezaghebbende zijde medegedeeld, zullen deze feiten terecht diepen indruk gemaakt hebben, vooral op de hoorderessen, en er weinig toe bijdragen om degenen, die haar hoogste roeping te vervullen zullen hebben, met eenige gerustheid te doen afwachten wat de toekomst haar brengen zal. Te hooren spreken over „blijde verwachting” zal haar eenigszins ironisch klinken. Ook echter de obstetrious, ook al zou hij een zeer bescheiden oordeel over ons „tegenwoordig meerder kunnen” hebben, zal zich afvragen, of nog steeds en overal de resultaten zoo bedroevend zijn. ') Ziekte-oorzaken in het leven vóór de geboorte, rede door Dr. P. C. T. van der Hoeven, als reotor-magnilicus, gehouden den Bsten Februari 1919, ter gelegenheid van de herdenking van den 344 sten stichtingsdag der Leidsche Hoogesohool. Leiden, E. J. Brill. 2) Cursiveering van mij. Ned. Tijdsohr. v. Yerlosk. en öynaec. XXYII. 17