dag. wist nu met volkomen zekerheid, dat haar jeugd onherroepelijk achter haar lag. De prikkel tot de strijd om het bestaan was haar ontnomen. Zij had altijd een actieve, strijdvaardige natuur gehad. Nu zij geen gelegenheid meer had, die uit te leven, meende zij, dat zij oud werd,

„Ja, ik word oud en ik zal er aan moeten wennen, alleen te zijn en.... te blijven," dacht zij min of meer somber.

Natuurlijk was het dwaasheid, om te beweren dat men oud wordt, als men nog geen veertig is. En Magda was juist negen en dertig! Maar toch: de glans van haar jeugd was vervlogen. Voor altijd. Zij voelde zich erg moe. Terwijl zij zo zat te peinzen, werd er gebeld. „Dat zal Penny zijn," dacht Magda, blij met de afleiding van het gezelschap van haar trouwe vriendin. Zij ging vlug open doen.

„Mag ik binnen komen?" vroeg Hans Altena lachend.

Magda schrok, toen zij hem zag. Het eerste ogenblik had zij het idee, dat zij een geest zag. Hans Altena was, nog vóór de begrafenis van haar man, naar Indië vertrokken, omdat hij zich aan zijn overeenkomst met de betrokken mensen niet had kunnen onttrekken. Dat had hij ook niet gewild, want daar was hij veel te serieus voor. Hij had kort. maar hartelijk afscheid van haar genomen en sedertdien had Magda nooit meer iets van hem gehoord. Wel had zij nu en dan nog aan hem gedacht, als aan een goede, trouwe, maar verre vriend en dan had zij de wens gekoesterd, dat Hans een goede vrouw zou mogen vinden, die hem heel gelukkig zou maken.

Het was Hans in levende lijve, die daar voor haar stond, gebruind door de tropenzon en iets magerder dan toen zij hem de laatste maal had gezien. Toen zij over de ergste verbazing heen was en hem in de vestibule had gelaten, antwoordde zij: „Ik ben alleen thuis. Juul is vandaag getrouwd."

„Dat weet ik, Magda. Ik ben drie dagen geleden uit Indië teruggekeerd. Ik kwam in de verzoeking, uit Amsterdam over te komen, om haar en jou geluk te wensen, maar ik heb toch maar gewacht."

„Wist je dat? Van wie?"

„Van Oscar. Hij heeft mij een paar maal geschreven. Dat had ik hem verzocht, voordat ik wegging. Ik verlangde er naar, in dat verre land, nu en dan bericht over jou te ontvangen, Magda. En ook over je kinderen."

Zij zaten tegenover elkaar in de kleine, keurig ingerichte salon en er hing gedurende enige ogenblikken een eigenaardige, gedwongen stilte tussen hen.

„Heb je nooit gedacht aan de mogelijkheid, dat ik zou terugkomen?" vroeg hij toen.

„Neen, Hans. Ik heb gedacht, dat ik

je nooit zou weerzien."

„Spijt het je dat ik nu weer bij je

ben?"

Magda dacht even na. Toen glimlachte zij en schudde zij het hoofd. „Neen, natuurlijk niet. Ik ben er blij om. Het lijkt al zo héél lang geleden, dat...."

„Ja dat ben ik met je eens. Herinner je je nog de eerste keer dat ik alleen bij je was, — toen ik je mijn liefde verklaarde en om je hand vroeg?" „Zoiets vergeet een vrouw niet gemakkelijk, Hans."

„Magda, ik ben nu teruggekomen, om je voor de tweede keer te vragen. Wil je mijn vrouw worden?"

Zij hief haar hoofd op en hij zag, dat zij plotseling bleek was geworden,

„O, Hans. alsjeblieft, doe dat niet. Je moet mij dat niet weer vragen, want ik ben niet meer dezelfde als toen. Ik ben nu niet meer de vrouw, die toen je liefde heeft opgewekt, met wie je wilde trouwen." „Hoe bedoel je dat?"

„Wel, toen was ik nog jong, Hans. Toen had ik je nog iets aan te bieden. Mijn jeugd was toen nog niet voorbij; ik had nog enthousiasme, nog jeugdige energie en levenslust. Maar nu.... vergeet niet, dat ik twee jaar ouder ben geworden. En ik vóel me minstens tien jaar ouder! Och, er

is sedertdien zo ontzaglijk veel gebeurd en "

„Ja, Magda?"

Hij wachtte, tot zij de zin zou afmaken.

„Herinner je je nog, wat je tegen mij zei, toen je naar Indië vertrok, daags na het overlijden van Jan?" Zij was ontroerd en had moeite, vastheid te geven aan haar stem. „Je zei toen, dat je tot het besef was gekomen, dat mijn liefde aan Jan toebehoorde. En dat was waar, Hans. Ik hield werkelijk van mijn man. Hij was het, die tussen ons stond en dat heb ik, in mijn onderbewustzijn, altijd geweten, ook toen je mij de eerste keer vroeg, of ik je vrouw wilde worden. De laatste avond, dat hij hier was, hebben hij en ik dat beiden diep beseft. Toen giijg hij weg. — om nooit weer terug te keren. Hij is daags daarna gestorven, zoals je weet, en hij heeft mijn jeugd met zich meegenomen, — hoe vreemd je dat misschien ook in de oren moge klinken."

„Arme Magda," zei hij met bijzonder veel warmte. „Heb je nooit meer aan mij gedacht?"

„Ja, zeker, fluisterde zij, „als aan een lieve, verre vriend. Ik hoopte, dat je gelukkig zoudt worden, dat je een andere vrouw zoudt winnen, jonger dan ik — één die je zou beminnen. zoals je het verdient."

Altena stond op en ging naar het raam. Hij stond met zijn rug naar haar toe.

„Ik heb die vrouw niét gevonden," zei hij zacht.

Magda keek op en toen keerde hij zijn gezicht weer naar haar toe. „Je jeugd behoorde aan je man, aan Jan. Magda. Het is begrijpelijk en. om het zo uit te drukken, billijk, dat hij die met zich zou medenemen in het graf. Maar ik vraag niet om je jeugd. Het is iets anders, dat ik liefheb. Magda, juist zoals Jan het deed,

— ik houd van jou, zoals je bent. van je persoonlijkheid van dit ogenblik. Hij verliet het raam weer en ging dicht bij haar staan.

„Ik ben zelf ook niet zo jong meer. Ik heb een hard, moeilijk leven achter mij. mijn succes heeft mij heel wat inspanning gekost. Ik respecteer je liefde voor je man, omdat ik weet, wat die heeft betekend in je leven. Maar je hebt nog jaren voor je, Magda, vele. lange jaren, evengoed a's ik. En jij bent de enige vrouw, die mij gelukkig kan maken Magda." Met zijn sprekende diep-blauwe ogen hield hij haar blik vast. Zij had die ogen boos zien kijken en hartstochtelijk. trots, maar nog nooit had zij er een uitdrukking in gezien zoa's nu

— van onuitsprekelijke zachtheid en van diepe ontroering.

„Ik ben teruggekomen, omdat ik de hoop koesterde, dat je, alhoewel je je man altijd trouw en innig hebt liefgehad, voor mij nog een genegenheid zoudt hebben overgehouden, sterk genoeg, om mij gelukkig te kunnen maken. Als je mij nu vraagt, weg te gaan. zal ik dat doen en nóóit meer terugkomen. Het is niet helemaal uitgesloten, dat je mij niets hebt te geven, maar —"

Hij nam haar hand en hield die teder in de zijne. „Magda, — ik ben eenzaam."

Zij stond op, een snik onderdrukkend. ..Hans, ik ook! Vooral deze dag, nu Juul van mij is heengegaan, en Oscar zeer waarschijnlijk binnenkort naar Amerika zal vertrekken, voel ik mij onuitsprekelijk verlaten en eenzaam. Vroeger kon ik daar tegen vechten, mij er met al mijn jeugdige kracht tegen verzetten, maar nu niet meer. Ik ben uitgestreden. Hans." Hij omhelsde haar innig en op dat ofenblik besefte zij, dat zij nog in staat zou zijn, hem met hart en ziel , lief te hebben. De veilige haven was in zicht, de liefde, die haar schadeloos zou kunnen stellen voor alles wat zij had doorgemaakt.

„Magda. je wilt dus niet, dat ik weg

ga? Is er in je hart nog iets "

„Ja, Hans. dat is er!" Zij snikte nu van blijdschap. „Er is nog liefde — voor jou. Ik behoor niet tot de soort van vrouwen, die zo heel gemakkelijk liefde kunnen wegschenken maar ik weet nu. héél zeker, dat ik jou kan liefhebben O, Hans, blijf alsjeblieft!"

EINDE

DE SPAANSCKE ZIEKTE KOMT

Verzekert U nog hedca tegen de konten Uwer gahcele 3Se<lisrlie Verzorgiuz. Tforgrn kan het (e lont z (]n.

De N.V. RISICO VERZ. Mij. TE ROTTERDAM

is do fenlRe Mi)., die 't gobeolo risico aanvaart cn onmiddellijk na het aangaan der Verzekering. ;; (Premis per persoon nnaf 60 ct. per maand)»

42185 tó

Deze en soortgelijke advertenties trof men in 1918 veelvuldig aan in de dag- en weekbladen. Men zou zo denken: „De een zgn dood is de ander zgn brood".

EEN militaire arts, die getuige was van het uitbreken van de Spaanse Griep in zijn garnizoensstad in 1918, verzuchtte later: „De griep verraste ons als een uitslaande brand.... Het was vreselijk; na drie dagen hadden wij al

50C patiënten Wij waren er in

het geheel niet op berekend....!" Zoals het in die kleine garnizoensplaats was, zo ging het in het hele land; wij waren er niet op berekend. Voor de doktoren was het

een gevolg van de Spaanse Griep! Met de sterkste mensen kwam het voor, dat zij 's morgens nog kerngezond waren en 's middags met hoge koorts te bed lagen. Geneesmiddelen als aspirine en kinine, die tengevolge van de oorlog toch al in beperkte mate te krijgen waren, werden met de dag schaarser. De Spaanse Griep ontwrichtte het leven. Het werd zo, dat H.M. de Koningin het beter vond, om al haar officiële bezoeken af te zeggen, daar volksverzamelingen gevaarlijk voor de besmetting waren. Op een vergadering van doktoren te Amsterdam werd de vraag gesteld, of de Geneeskundige Dienst een bacteriologisch onderzoek kon instellen. „Dat is helaas niet mogelijk," antwoordde de voorzitter, „want de bacterioloog heeft zelf Spaanse Griep!"

Tegen het einde van het jaar was de epidemie tenslotte uitgewoed. Maar in vele gezinnen bleef een lege plaats over en de sterftecijfers over het jaar 1918 spraken duidelijke taal over de ernst van de ziekte. In de geschiedenis der geneeskunde staat deze epidemie echter niet alleen. Reeds eerder kwamen dergelijke verschrikkingen van massale influenza voor. Men zou zelfs kunnen zeggen: met regelmaat. Het schijnt, dat dergelijke epidemiën al bij de Grieken en de Romeinen beSPAANSE

GRIEP IN 1918

een verschrikkelijke beproeving; overigens niet alleen in ons land, maar in de hele wereld. Want de griep heerste in het laatste jaar van de eerste wereldoorlog van Narvik tot Kaapstad en van de steppen van Klein Azië tot in het hart van de Verenigde Staten.

Er werd gezegd dat de Duitsers door deze ziekte genoodzaakt waren een offensief te staken. Maar ook de legers der Geallieerden werden er door getroffen. Vooral in Frankrijk woedde de griep zeer hevig. (De Spanjaarden beweerden zelfs, dat de Spaanse Griep uit Frankrijk kwam en helemaal niet uit Spanje!) Het is merkwaardig, dat in Nederland die verschrikkelijke epidemie niet in de winter uitbrak, maar in het hartje van de zomer. De eerste gevallen van Spaanse Griep deden zich in Juni 1918 voor in dorpen bij de Duitse grens. Men vermoedde, dat Duitse arbeiders de ziekte hadden overgebracht.

In Juli verbreidde de epidemie zich over het hele land. De verschijnselen waren als van zeer hevige influenza. Onrustbarend stegen de sterfgevallen. Tot 2 September telde men in het leger niet minder dan 40.000 zieken. Het hoogtepunt kwam in de week van 27 October tot November. Toen vielen er te Amsterdam 290 doden te betreuren als

Deze spotprent stond in „de Nieuwe Amsterdammer". De Spaanse Griep komt in de gestalte van Carmen in ons land binnen en meldt zich op bevolking.

rucht waren. Voorts is het jaar 1173 een rampjaar op dit gebied geweest. Latere jaren waren o.a.: 1510, 1557, 1580, enz. In de 19e eeuw verscheen „de kwade koorts" of de „moderne ziekte" (zoals men influenza destijds noemde) in 1831, 1836, 1872, 1874 en in 1889. In het laatste jaar vielen ontzaglijk veel slachtoffers: 37!/;>•/« van onze bevolking werd in mindere of meerdere mate aangetast.

J. V. R.

In 1918 nam de „Griep" fantastische vormen aan. Naar schatting eiste ze rond 20.000.000 mensenlevens over de gehele wereld. In Duitsland alleen werden b.v. 196.000 sterfgevallen genoteerd van de ruim 10.000.000 ziekte gevallen.

In ons land sterven elk jaar een aantal mensen aan „griep of influenza". In 1916 waren het er 10,3 op de 100.000 inwoners, doch in 1918 liep dat op tot 257,6, terwijl het 1927 42,6 werd; in 1929 57.1: in 1931 39,9 en in 1937 36.7.