de slede, stopte zich goed in, en daarna liet Potter het paard keeren. Langzaam ging het nu terug: de voerman lette nu scherp op het spoor, dat hij straks zelf gemaakt had. Billa schepte weer moed. Na een poosje draaide de oude het hoofd weer om en zeide: ,,Dat is mij laatst nog eens overkomen: toen had ik niet erg op den weg gelet: is me daar die domme schimmel vanzelf het pad naar de Tempelhoeve opgegaan! Maar toen wist ik meteen, waar ik was. Nu, dat was me ook een donker nachtje ook, hoor!"

a, ja, Potter, 't is goed, maar let nu beter op, dat wij niet van ons eigen spoor afwijken!"

,,Ja, sapperloot, u hebt gelijk, juffrouw! We zijn warempel het spoor weer kwijt! Dan maar weer omkeeren, waar we vandaan kwamen."

Hij wou een snellen draai terug nemen, maar hij had gerekend, niet buiten den waard, maar wel buiten den schimmel. De teugel schoot den schimmel onder het lijf, en of het nu daardoor kwam, of dat het beest wat koppig werd, het bleef in elk geval rechtuit draven,

en hoe sterker de voerman aan de teugels trok, hoe meer hij de zweep liet knallen, hoe Instiger het dier verder draafde, den verkeerden kant uit. Zoo ging het een heel poosje door.

Billa begon weer te zuchten:

,,Maar zoo komen wij er nooit! Die akelige mist ook!"

Een tijdje later meende Potter, dat hij het weer gevonden had. „Wees maar niet bang, juffrouw, het komt in orde, hoor! Ik laat den schimmel vroolijk loopen en trek voortdurend den linkerteugel strak, 't Kan niet anders, of zóó moeten we weer op de goede baan raken, op den zijweg, dien de schimmel ingeslagen heeft. Nu, dien volgen we dan tot den straatweg, en dan is het zaakje voor elkaar!"

En hij bleef maar aan den iinkerteugel trekken.

„O, juffrouw," riep hij eenige minuten^later op levendigen toon: „we hebben ons spoor teruggevonden: 't kan niet missen, want het is een kerschversch spoor, het moet van onze slee zijn! Nu gaan we weer rechtuit: zoo moet ik zeker op den straatweg komen."

Maar zij kwamen heelemaal niet op een weg, hoewel Billa verscheidene malen liet stoppen, om zich te overtuigen, dat zij nog altijd

het versche spoor volgden. Eindelijk ,toen zij weer eens stilhielden, keek Billa op haar horloge. „Ach, nu is het al haast zes uur! De heele tocht is nu vergeefsch!" schreide Billa.

„Ja, weet u dat wel zeker? Dan ziet het er gek uit! Het spijt me geducht, juffrouw. Maar het lijkt wel. of die slede betooverd is. Er moet hier toch 'n weg zijn, want er zijn hier meerdere sporen!" — „Blijf nog even staan, Potter, we zullen eens roepen, misschien hoort ons iemand ,die ons den weg kan wijzen."

„Dat is nog zoo'n kwaad idee niet, juffrouw!' En zoo begonnen beiden te roepen in den donkeren mist, die rondom hing... Een kleine lichtkring van de lantaren... verder alles grauwe duisternis. Het paard dampte: zijn huid was met rijp bedekt Billa zat, nu door en door koud, droevig in den nacht te staren. Nog

eens roepen! Potter hield de handen als een koker voor den mond en liet met zijn schorre stem een dof: „Hallo" hooren.

Billa deed het beter: luid en schel klonk haar hulpgeroep door den nevel heen... helaas, zonder antwoord... „We kunnen niet beter doen, dan maar weer ons eigen spoor volgen," opperde Potter. „Eindelijk moeten wij toch wel weer op een goeden weg komen: er zijn toch wegen genoeg in deze buurt." En hij zette het pat.rd weer aan. Billa zat, huiverend van koude, zacht te schreien. Een benauwende angst sloop in haar hartje. Was dit misschien

Een mooie opname uit het Stedelijk Museum te Amsterdam: Het Visschertje van

F. Baczachi.

reeds de straf voor hare vlucht? Och, och, wat een kerstfeest... alle anderen zaten nu in hun warme kamers bij den kerstboom en bewonderden hun geschenken, terwijl zij... zij...

Zij keek op haar horloge, telkens en telkens weer. Het eene kwartier verstreek na het andere: het werd zeven uur, acht uur, half negen... Op het laatst werd zij zoo stijf van de koude, dat zij haar horloge bijna niet meer kon vasthouden. Potter, de voerman, reed al maar suffend verder: nu en dan liet hij een ontevreden gebrom hooren, maar geen van de twee sprak ook maar een enkel woord. Wat zouden zij ook verder nog te bespreken hebben. En Billa's gelaat, haar lippen werden al stijver en stijver van de felle kou.

Daar opeens, een geweerschot, een dof roepen... dat was dan eindelijk toch een menschelijk

wezen! Heel uit de verte klonk het nog, het geluid scheen haast niet door den dichten nevel te kunnen dringen. Wederom een knal, een schot, hondengeblaf en daarna een eigenaardig schel gefloten wijsje, enkele tonen maar. „Eric!" riep het arme schepseltje uit: „Eric!" herhaalde zij luid en schril. Zij hoorde het blaffen van den hond niet eens meer: zij had het herkenningsfluitje uit hare kinderjaren herkend; meer had zij niet noodig: nu was zij weer gerust... nu was het ook niet langer noodig, zich met alle inspanning van krachten recht op te houden: haar hoofdje zonk op zijde en bewusteloos gleed zij tegen den gevlochten sledewand aan.

„Potter! Ben jij dat?" klonk het nu door den mist. een gele lichtschijn werd zichtbaar.

„Jawel!" — „Met mijn zuster?" — „Jawel, meneer Eric! De drommel schijnt ons hier op het veld rond te jagen... 0, goeden avond, meneer Eric, neem me niet kwalijk."

„Nu. Billa," sprak Eric zijn zuster aan: „jij moogt ook van geluk spreken, hoor!" — Maar Billa gaf geen antwoord. „O lieve deugd!" riep Eric doodelijk verschrikt: „het kind ligt daar juist, alsof zij gestorven is... Ze zal toch niet..." — „doodgevroren zijn" — zweefde hem op de lippen.

„Och, neen," zei de voerman, „dat kan niet. Het komt door den hevigen angst. Het was ook zoo erg: wij konden maar geen vaste baan vinden. Maar een minuutje geleden heeft zij u nog bij den naam geroepen."

Eric raapte snel een handvol sneeuw op en begon zijn zuster daarmede te wrijven: eindelijk! daar sloeg het meisje de oogen op, en viel toen erbarmelijk schreiend om Erics hals.

„Arm klein ding! Mijn arm zusje!" troostte Eric haar, terwijl hij haar tegen zijn breede borst drukte. „Je bent zeker haast bevroren, niet? Je gezicht is net een stuk ijs, zoo koud en stijf... Nu, Potter, we blijven hier niet staan, hè? Ik wijs den weg, en dan recht naar huis, naar de warmte!"

„O, neen, nooit, Eric, nooit!" In een oogwenk was heel Billa's hartstochtelijk verzet weer opgevlamd.

„Ik ga niet naar huis: ik kan niet meer naar vader en moeder terugkeeren. Je weet niet ...och, Eric, breng mij ergens anders heen, als

je nog een vonkje liefde voor mij voelt. Breng me ergens, waar vader en moeder niet van weten... dan zal ik je alles, alles opbiechten..." „Kalm maar, zusjelief, ik weet alles allang!" „Nu, maar dan begrijp je toch ook wel... die brief..."

„O, die brief? Dien heeft niemand anders gelezen, dan ik alleen. En daar gaat hij!" rrttss rrttss, scheurde Eric Billa's afscheidsbrief aan

snippers „nu, kijk eens goed toe! Zoo is

het veel beter." en hij strooide de papiersnippers wijd in het rond over de sneeuw.

r

Bijna had hij zich versproken... maar bijtijds hield hij zich in en verried vader s kerstverrassing niet.

„Maar, Eric... is het dan zeker waar?' „Op mijn woord van eer! Ik heb je mooien