JAPANSE WEELDE.
Ik wuif m’in droom als zwart-goud vorst, door zalen,
Diep als een zich weerspigelende warande.
Waar gulden reigers op geel tochtscherm pralen
En kleurig jacht en oorlog op de wanden
Van louter goud, waarin portiken stralen
Stervormig of rond staan, lakzwart van randen.
Waar —^’t fries langs— eiber-, draken-reeksen dwalen
Van hoek tot hoek. Plots aan roodzijden banden
Rijst bamboe, dun, een transparant gordijn:
Wesp-eng de leest uit breed gehurk oprankend
Schouw ik mijn Kogoi), van brokaat beflinterd.
En zij rijst mede als een godin in schijn.
Van ’t naaldgeknop met sterren ’t haar omsprankend,
Wien ’t goud de wade als ontschilft, omsplintert.
i) Kogo: keizerin.
SIMPLEX-RIJWIELEN OVERAL VERKIJCBAAR.