doordringt. Voeg daarbij de „schone blaue Donau” met zijn breede oevers, de bergen en bosschen in den onmiddellijken omtrek, ook de prachtige pleinen binnen de stad.

Ik herinner mij nog levendig hoe destijds, in 1876, te Bayreuth, Richard Wagner werd gevierd bij de eerste opvoering van zijn Nibelungen, met de ~Wagnerkravatten”, de lange dassen, waarop in de verborgen punt het portret van ~der Meister” was gestikt, en met de ~ Wagnermütze”, eveneens met dat portret, achter een klep verborgen. Ik weet niet of men te Weenen even ver is gegaan. Wèl vindt men daar de Schubertportretten tot op de chocolade en de zeep, maar ook hoort men daar allerwege Schubert’s melodiën in de huizen, op de straten, in de Kneipen. Reeds op zijn geboortedatum begonnen de honderd opvoeringen van de operette ~das Dreimaderlhaus” met den beroemden Weenschen tenor Alfred Piccaver in de Schubert-rol, waarop een prachtige tentoonstelling volgde in de tien zalen van het ~Messepalast”. Die tentoonstelling is uiterst belangrijk gebleken voor de kennis van Schubert en zijn bekende en nog onbekend gebleven werken, door de groote menigte portretten van hem en van de kringen en huizen waarin hij verkeerde; ook door de groote collectie handschriften van zijn werken, daar bijeen gebracht. Onder die portretten bevonden zich vele schilderijen uit zijn kring, in het bijzonder van Kuppelwieser, von Schwind en Dannhauser afkomstig. De handschriften weerspiegelen zoo duidelijk de gemoedsbewegingen waarvan deze werken het zuiver merkteeken waren. Ook voor de geschiedenis van die dagen, wat betreft kleeding en gewoonten enz., was deze tentoonstelling van groot belang. Mede vond men daar de talrijke brieven waarin Schubert solliciteerde naar betrekkingen, brieven die zijn grooten eenvoud kenmerkten, en, misschien wel daarom zoo pijnlijk onbeantwoord bleven. Tegelijk vonden op de Zondagen in de Weener Kathedraal, de ~Stephanskirche”, de uitvoeringen plaats van zijn zestal missen voor gemengd koor met orkest en groote solisten. Dit was echter nog alles voorspel geweest, en op Zondag 3 Juni vond de eigenlijke officieele opening plaats van de Schubert-viering. Op het plein voor het raadhuis was een hooge tribune geslagen, om vier uur werd deze bestegen door den burgemeester, die met groot redenaarsgaven de gedenkrede van Schubert als toondichter en als Weener uitsprak, terwijl zijn stem door luidsprekers voortgedragen, zeer ver duidelijk hoorbaar was. Toen verhief de groote dirigent der Weensche Philharmonie, Franz Schalk, den staf, en op alleruitnemendste wijze klonk Schubert’s groote C-dur symphonie wijd in den omtrek, terwijl de opeengedrongen menigte in de plechtigste stilte de rijke tonenweelde aanhoorde en blijkbaar innerlijk verwerkte. Hemel en zon waren vlekkeloos en verhoogden de gewijde stemming.

’s Avonds was de intieme viering in zijn geboortehuis. Daar waren in den kleinen tuin en in de geboortekamer enkele vooraanstaanden uit de Weensche muziekwereld genoodigd. Op het balkon stelde zich het Weener Gottsmann-kwartet op en speelde de ~Quartettsatz ” in C-moll, door Schubert in die kamer als kind gedicht, en waarin hij zelf de alt-viool had gespeeld, terwijl zijn vader de violoncel speelde en zijn oudere broeders de eerste en tweede viool. Dezelfde ~Satz” is later onder zijn ~nagelaten werken” uitgegeven.