13e Tooneel. (Renata. – Nerone. – Vincio).

Vincio (geagiteerd). Mijn waarde, ik denk dat een toevalligheid,

lets onvoorziens, Uw plan bedorven heeft

Of onuitvoerbaar maakte. Althans ik zag

Een drom van menschen uit San Marco vlieden.

Gevaarlijk scheen ’t mijn weg nog te vervolgen.

Renata. Wanneer Uw plan mislukte, slaagde het mijne.

Nerone. Wellicht.

Vincio (invallend). Nu naar ik waarnam, evenmin.

Nerone (invallend). Wat heb je dan gezien?

Vincio. Caponi’s ruiters

Reden in woeste vaart het marktplein op

En hij is waarlijk onze vriend niet.

Nerone.

Vriend?

Zeg, onze felste tegenstander.

(De klok begint te luiden).

Renata. Hoort!

De stormklok tampt. Een wellust van muziek

Klinkt schriel en toonloos als ’t zijn uitvaart luidt.

Nerone. Ik vrees die galm duidt eer ons doodenfeest.

(Lucio komt door een Man ondersteunt).

14e Tooneel. (Vorigen. – Lucio, door een man ondersteund).

Nerone (toeijlend op Lucio). Wat is dat Lucio?

D e M a n. Hij is gewond ....

Renata. Om wie hij werd gewond verging toch ’t eerst.

Die zonk voor eeuwig in het Niet? (Zij nadert Lucio).

Lucio (haar af werend). Ga weg!

Hij stond daarboven in zijn blank habyt. . . .

Ik zag zijn oog. . . . Dien blik!. . . . die man is goed!

O! Dit is misdaad!. . . Toch. . . vergeef? !. . . en bidt! (Hij sterft)

Vincio. Hij is niet meer!

Renata. De monnik leeft?

Nerone. Spreek, man!

De Man. U zond ons. Heer, om d’ aanslag te beletten.

Maar voor ik dicht in zijn nabijheid was.

Trad reeds de prior uit de Sacristie. . . .