2e Tooneel. (Savonarola. – Domenico. – Sylvestro).

Domenico. Te Deum Laudamus! Dit wordt een hooge dag!

Als martelaren staan wij straks voor God!

Savonarola. De vuurproef wacht ons nog!

Sylvestro. Dat zei ik al!

Is het een zonde voor den Dood te vreezen? !

Domenico. Hij durft de reis niet aan! Een kwaad Geweten!

Savonarola. Domenico, mijn vriend, de laatste reis

Valt ieder zwaar.

Domenico. Nu, prior, mij dan niet!

De pelgrimstocht heeft uit en dat verheugt me.

Toch wil ik aan den Heer die smartvol stierf

G’lijkvormig zijn. Ik vroeg daarom de pijn

Van t vuur te smaken, met mijn vol bewustzijn.

Savonarola. Dat is niet goed!

(Sylvestro geeft blijken van instemming).

Domenico. Maar, prior....

Savonarola. ’tls niet goed!

Wie kent de maat die hem werd toebedeeld

En waagt het de Genade uit te tarten?

Nog schroeit geen vlammend rijs vertrokken leden

Of zintert krimpend vleesch om het Gebeent.

De Dood is hard t’aanschouwen, ’t meest voor Heiligen

Want zij doorkenden ’t Goed der zienb’re dingen

En hun onthechte ziel alleen beseft

Wat in ’t verstillend hart verwelken moet.

Sylvestro. Ja! Juist! Wie heeft er vrede met dit onrecht? ....

Dat nu verloren werd de Stad van God? (insinueerend).

Waarop wij allen, prior, vast betrouwden. . . .

Ik werd misleid. . . . Onschuldig sta ik hier!

Savonarola. Onschuldig is geen mensch! En zoo de straf

Voor een bepaalde daad onredelijk is,

Hoevele zonden bleven ongewroken?

Sylvestro. Maar ik wil toch getuigen van mijn onschuld!

Savonarola. Heeft Godszoon aan het Kruis daarvan getuigt?

Doe, broeder, zooals Hij en toon berusting!

Sylvestro (steeds meer verwijtend).

Berusting, prior? .... Dat is makk’lijk zeggen.