Voor mij liggen twee bundeltjes lino’s (1931, 1932), gemaakt door kinderen uit hoogere klassen en uit ulo-klassen van een Haagsche school. En met groote vreugde heb ik dit werk bezien. Kinderwerk, van het eerste tot het laatste exemplaar. Hoe ze geboren zijn? Ik denk zoo: de leermeester zei: ~Zoo moet je snijden en dan zoo en dan zoo. Maak nu zelf eens wat en probeer, probeer, probeer!”

Nu kwamen de onderwerpen voor den dag: vuurtorens, vogelverschrikkers, sneeuwmannen, micky-mousjes, zeilbooten, pierrots, chineezen en japannertjes, speelgoedjes, wajangpoppen, St. Joris met z’n draak, ~Zwitserland”, cactussen, ~in de teekenzaal”, poppen, ~winters”, en zoo voort en zoo voort. Eigen keuze, eigen probeersel. En dan de aanmoedigendcorrigeerende stem en de helpende hand, maar niet de opsierende hand 1! Daarom is dit werk eerlijk, de parade-lino’tjes zijn niet gebundeld, óók de gebrekkiger uitingen zijn opgenomen.

En peinzend over deze kinderwerkjes heb ik èn in hun ontstaan èn in hun onderwerpen èn in hun uitvoering veel teruggevonden van het hierboven neergeschrevene. Ik weet, dat de leider van de genoemde kinderschaar.

SNEEUWMAN DOOR JONGEN VAN 13 JAAR