die ieder 8 uur in dienst zijn terwijl, voor alle onderstations tesamen, twee onderbazen worden aangesteld. De loonen worden gemiddeld op 5600 Kr. geschat. Met de in het voorafgaande opgegeven cijfers voor de Verschillende wijzen van uitvoiering kan men tabel 4, aangevende de aanleg- en jaarlijksche kosten, samenstellen, voor zoover deze niet in elk opzicht voor de verschillende gevallen gelijk zijn.

De getallen geven dus niet alle voor het electrisch spoorwegbedrijf vereischte kosten aan, zooals kosten voor het stations- en treinpersoneel, spoorwegbewaking, administratie enz., die in hoofdzaak voor stoom- en electrisch bedrijf gelijk kunnen worden geacht, en in elk geval geen invloed hebben bij de économische vergelijking tusschen de verschillende stroomsoorten. Uit tabel 5 blijkt, dat, bij de aangenomen vooronderstellingen, het procentuaal verschil in geen der gevallen bijzonder groot is. Beschouwt men, met het oog op de zwakstroomstoringen, alleen het éénphasen-project met vakken 3O K.M. (andere afstanden kan men moeilijk in aanmerking nemen, vóór dat men een helder denkbeeld heeft verkregen aangaande den aard dezer storingen) en bedenkt men dat, ter wille van de bedrijfszekerheid, steeds op transformatoren voor de werkleiding moet worden gerekend, dan komt men, van een zuiver economisch standpunt, tot de in tabel 5 aangegeven opeenvolging.

Hierbij heeft men de beide goedkoopste éénphasenprojecten, die meer van schematischen aard zijn, daar er irnmers bezwaar bestond om de éénphasige machinestellen in de Trollhatta-Centrale te plaatsen, buiten beschouwing gelaten.

Met de, volgens berekening van het electrotechnisch bureau, een weinig versterkte leidingen voor gelijkstroom zouden de aanlegkosten voor dit project tot 103 millioen kronen worden verhoogd. Aangezien intusschen afschrijving en onderhoud bij deze kostenverhooging in 't niet vallen, worden de kosten niet zóó veel meer, dat de opeenvolging in tabel 5 hiervoor zou moeten worden gewijzigd. Daar bij spoorwegen met minder druk verkeer, en dus met minder behoefte aan kracht, de inductieve storingen in de langs de lijn loopende telegraaf -en telefoonleidingen geringer worden en het tegengaan dier zwakstroomstoringen niet zulk een invloedrijke beteekenis heeft bij de bepaling van het aantal onderstations als in het 'hier behandelde geval, kan het vermogen van den éénpasenstroom om, van een onderstation uit, een betrekkelijk lang traject te beheerschen, zeker beter worden benut. Hierbij komt, dat voor de kleinere locomotieven, die bij minder sterk verkeer worden gebruikt, voor gelijkstroom een spanning van 1500 V. geschikter moet worden geacht dan 3000 V. (Kline en Carter).

In overeenstemming hiermede zal het wel blijken, dat voor een spoorweg met minder druk verkeer de éénphasige stroom te verkiezen is.

Helaas ontbrak de tijd, om de voor een dergelijk geval noodige berekeningen te maken. Wat nu de hoofdquaestie betreft, in hoe verre n.l. voor Zweden éénphasige óf gelijkstroom de voorkeur verdient, zal men gezien hebben, dat gelijkstroom economisch beschouwd, in dien zin in het midden staat, tusschen de ver-

schillende wijzen van uitvoering, dat daarbij de jaarlijksche kosten ongeveer 0,5 millioen kronen hooger dan het laagste kostenbedrag en ongeveer 0,5 millioen kronen lager dan bij de duurste éénphasenstroom-uitvoering zijn. Hier moge er evenwel nogmaals op worden gewezen, dat de werkleiding van den éénphasigen stroom, welke men in overeenstemming met die van den Riksgriinsspoorweg dacht te maken, blijkbaar wel wat royaal genomen is.

Uaeill LC illcUVCllj j q , Zoo kregen b.v. ook de leidingen over de stationssporen en zijsporen 130 m.M. koperdoorsnede terwijl, volgens Amerikaansche opgaven, voor gelijkstroom in dit geval 107 m.M. voldoende is, hoewel bij deze soort de stroomsterkte ongeveer vijfmaal zoo groot is. Aan den anderen kant moge worden opgemerkt, dat de aangenomen 2 pCt. voor afschrijving en onderhoud der werken voedingsleidingen, vooral als daarvan nog afgaat die der zware voedingsleidingen bij gelijkstroomlijnen, zeer ruim moet worden genoemd.

Een éénphasige spoorweg zou verder, door zijn hooge spanning, zonder grootere extra kosten buiten vergelijking beter dan een met gelijkstroom in staat zijn zich aan een belangrijke toename van het verkeer en van de zwaarte en snelheid der treinen aan te passen. Uit berekeningen is gebleken dat, wanneer inrichtingen voor gelijkstroom in dit cpzicht eenigszins die voor éénphasenstroom, met de hier aangenomen afmetingen en grootheden nabij zullen komen, het aantal onderstations zou moeten worden verdubbeld, zoodat op elke 15 er i zou vallen. Al kan men ook aannemen, dat het gelijkstroomplan, uitgevoerd als hiervoren aangegeven, voor het gegeven vervoer volkomen berekend zou zijn, toch kon dan hieraan alleen worden voldaan door een sterkere schifting der treinen dan oorspronkelijk bedoeld was, óf ringere vergrooting der treinsnelheden dan bij éenphasenstroom mogelijk ware, aangezien de ten dienste staande grootste belasting verminderd zou worden door het spanningsverval in werkleiding en spoorstaven. -r-x 1 ji _ t 1 icfoar>7iin lap’pre

De reden, dat gelijkstroom niettegenstaande zijn lagere spanning vergelijkenderwijs over ’t geheel betrekkelijk zoo gunstig staat aangeschreven is, dat éénphasige stroom wegens de hem eigen bezwaren met betrekking tot de zwakstroomstoringen, in electrisch opzicht bovenmatig sterk mioet worden aangenomen, dus met onderstations, dichter bij elkaar gelegen dan anders, enkel met het oog op de belasting en het spanningsverval, noodig geweest ware. Men kan dus wel zeggen, dat voor het verkeer, waarin bij de electrificatie van de lijn Göteborg—Stockholm moet worden voorzien, gelijkstroom, toegepast als in de berekeningen aangenomen werd, voldoende zijn zal en dat de afmetingen in het éénphasenplan noodzakelijkerwijs ruim werden genomen. Of nu de toekomstige behoeften van het verkeer door de spoorwegdirectie juist geschat zijn, hierover mag de commissie zich niet uitlaten. Intusschen kan men wel als zeker aannemen, dat in de aldus geprojecteerde éénphasige inrichtingen een belangrijke waarborg ligt opgesloten om aan verhoogde eischen van het verkeer te -kunnen voldoen, wat, als het daartoe komt, een niet te onderschatten voordeel zal blijken te zijn.

Wat nu de zwakstroomstoringen betreft, zooals opgemerkt, kan men met grond verwachten, zonder er vast op te rekenen, dat zij bij het éénphasig bedrijf zullen worden overwonnen.

Tabel 3. Overzicht van het totaal nuttig effect per jaar, van den stroomcollector der locomotief tot de waterturbine-as, bij de electrificatie der lijn Stockholm Goteborg.

ii;ooo Volts éénphasige stroom. Rechtstreeksche opwekk. zonder compensatie Omvorming in een aantal Onderstations Omvorming in 4 onderstations 3000 Volts gelijkstroom Afstand der onderstations onderling, in Kilometers 30 60 30 60 30 30 Met omhoogtransformeering naar de werkleiding in % Zonder omhoogtransformeering naar de werkleiding in % 77-9 76,5 59-2 62,5 63-8 66,6 63-5 62,8