dat 30 stemmen zijn nitgebracht, zoodat de volstrekte meerderheid 16 stemmen is en dus zijn uitgebracht ;

op den heer Ruys 16 stemmen

op den heer Sebbelee 16 stemmen

op den heer Nieuwenhuis 11 stemmen

op den heer Van den Broek 9 stemmen

op den heer Whnd van Merkesteijn 8 stemmen

zoodat de heeren Ruys en Sebbelee verkozen zijn.

De heer Sebbelee verklaart, desgevraagd, de benoeming gaarne te aanvaarden.

Den heer Ruys zal kennis gegeven worden van zijne benoeming.

De Voorzitter stelt thans aan de orde :

8. Voorstel inzake beantwoording van den brief van het Rijkstoezicht betreffende art. 9 Tramwegreglement.

De Administrateur doet voorlezing van het bestuursvoorstel, hetwelk als antwoord moet dienen op het schrijven van het Rijkstoezicht o]) de S])oorwegen . . van 18 Mei 1925 inzake de kop- en sluitlichten van treinen, welk voorstel tot conclu-sie had :

Aan het Rijkstoezicht wordt voorgesteld het 3e lid van art. 9 van het Tramwegreglement te doen luiden : ~Het Rijkstoezicht op de vSpoorwegen kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verleenen alsmede oj) verzoek van de tramwegonderneming toestaan, dat de kopverlichting van een merklicht wordt voorzien”.

Spreker deelt mede, dat dit voorstel een uitvloeisel is van het onderzoek, dat destijds bij de leden is gehouden en waaruit bleek, dat een aantal ondernemingen zich vóór een derde koplicht uitspraken, terwijl andere daar beslist tegen waren. Het voorstel opent nu de gelegenheid, dat met beide meeningen, die door bijzondere omstandigheden elk voor zich gerechtvaardigd kunnen zijn, afdoende rekening wordt gehouden.

De heer Wind van Merkesteijn meent, dat wij met dit advies niet verder zullen komen en dat het beter is dit niet te laten uitgaan. Hij is vóór een derde licht maar tegen versterking der ko])lichten.

De Voorzitter merkt daartegen op, dat wij na het verstrekken van ons advies, gerust kunnen afwachten wat het gaat doen.

De heer Burgersdijk meent, dat aan een kenmerkend koidichtbeeld thans ook het voorschrijven van een bepaald sluitlichtbeeld gekoppeld moge worden. Hij heeft de ervaring, dat het gewone tramsluitlicht soms wel voor iets anders wordt aangezien.

De Voorzitter is van oordeel, dat zulks thans niet zoo maar in eens kan geschieden, doch dat deze kwestie nader onderzocht zal worden.

De heer Kuiper stelt de vraag of men het er mede eens is, dat twee versterkte kojilichten aanleiding kunnen geven tot ongelukken. Spreker zegt daarop : ja. Is men het daarmee eens, dan dienen ook middelen beraamd te worden om dat gevaar te voorkomen. En dan kan men z.i. niet volstaan met een incidenteele verandering, immers het gevaar is niet het grootst voor de streekbewoners. Die wel waar en wanneer de tram rijdt. Doch juist de vreemdelingen in de streek moeten tijdig de tram van een auto kunnen onderscheiden. Ken algemeen voorschrift is dus gewenscht. \ eel behoeft dat niet te kosten en een derde licht is niet noodig. Men kan bijv. volstaan met één der beide lanqDen een rood gedeelte te geven. Tegen de meening van den heer Biezeveld, verklaart de heer Kuiper dat dit lichtbeeld w'el goed zichtbaar is en dat

hij buitendien sinds eenigen tijd reeds bezig is proeven hiermede te nemen.

I)e heer Loep acht de vraag of er bij de tramwegen behoefte is aan een wijziging in de kop ver lichting, ontkennend beantwoord door de uitkomsten der gehouden enquête.

De heer Vorstman echter vindt het een bepaald weggevaar, indien de tram links rijdt.

Na eenige discussie brengt de Voorzitter het bestuursvoorstel in stemming. Het wordt verworpen met 12 voor, 4 blanco en 14 stemmen tegen.

Besloten wordt aan het Rijkstoezicht te melden, dat thans bij meerdere leden proeven worden genomen met een bepaald koplicht en dat verzocht wordt in verband daarmede ons advies nader te willen afwachten.

Bè. Pensioenvraagstuk.

De Voorzitter geeft een korte uiteenzetting van den gang van zaken, die er toe geleid heeft, dat op initiatief van een personeelsvereeniging een nader onderzoek door den heer Kruis is ingesteld naar de mogelijkheid om te geraken tot een voor het geheele tramwegpersoneel geldende pensioenregeling, een en ander in opdracht van een commissie van afgevaardigden der twee werkgevers, der werknemersorganisaties, alsmede onzer Ned. Vereeiiiging. Nadat dit onderzoek was aangevangen, heeft zich het bekende conflict tusschen de Vereeniging van Werkgevers op Tramweggebied en de Nederlandsche Vereeniging van S])oor- en Tramwegpersoneel voorgedaan, tengevolge waarvan onze Nederlandsche Vereeniging een rondschrijven aan alle deelnemende organisaties heeft gericht met de vraag wat naar hare meening thans gedaan diende te worden. Dit verzoek geschiedde bij schrijven van 11 Augustus 1925, hetwelk spreker voorleest. Het antw'oord der Vakvereenigingen luidde : doorgaan. Zonder medewerking van alle traniwegdirecties echter is naar oordeel van den heer Kruis, het uitbrengen van een steekhoudend rajq>ort niet mogelijk. Waar nu bekend is, dat een aantal leden van onze Vereeniging zijn medewerking niet kan geven, en de Vereeniging hare leden daartoe ook niet kan dwingen, meent spreker, dat het eenige mogelijke is, in dien geest aan de vakvereenigingen te schrijven. De kosten van den heer Kruis komen dus ten laste van de Vereeniging; een en ander nader met dien heer te regelen.

De heer Wind van Merkesteijn vraagt of wij niet in een algenieene vergadering besloten hadden w'el de noodige inlichtingen te verschaffen. Als dat zoo is, zijn dan de leden, die thans die inlichtingen niet willen geven w'el ~en régie” ? De Voorzitter kan daarop niet antwoorden, doch slechts vaststellen, dat wij onze leden niet dwingen kunnen.

De heer Wind van Merkesteijn wil dan gaarne aangeteekend zien, dat de besluiten die in de algenieene vergadering genomen wmrden, nooit bindend voor de leden zijn.

Na eenige discussie wordt het voorstel van den Voorzitter aangenomen, terwijl het bestuur tevens gemachtigd wordt, een nadere regeling met den heer Kruis te treffen.

Bc. Lezing Jonkhoff.

De Voorzitter brengt ter kennis van de leden, dat de heer J onkhoff verzocht heeft een lezing te mogen honden over een oplossing van het tram- en wegenvraagstuk, dat gevondeir kan worden door toepassiirg vair een door dien heer geoctrooieerde uitvinding betrekking hebbend op een verbeterd motorvoertuig met