Te Cottica troffen we alleen eenige vrouwen aan en hoorden we dat de geheele mannelijke bevolking van den stam naar de vallen was om daar te visschen met nikoe (een liaansoort wier sap de visschen bedwelmt), hetgeen door hen ā€˛ponsoe" werd genoemd. I erwijl Van Breen met de vrouwen aan het praten was, kwam er een oude Bonineger, gekleed in een chitsen slaapbroek en kabaai en met een vrij ongunstig uiterlijk, opdagen. De man was in den beginne zeer teruggetrokken en niet erg geneigd behoorlijke antwoorden te geven, doch toen we hem eenige glaasjes dram offreerden, werd hij wat losser en nu hoorden we, dat de Granman niet in zijn dorp Poeloe Moffo was en ons eerst vier dagen later kon ontvangen.

Het werd ons nu langzamerhand duidelijk, dat de Granman ook aan het ponsoe was, doch dit vooi de buitenwereld niet wilde weten, als minder strookend met zijn ambt van Groot-Opperhoofd en dat de oude heer, 1 a Cotti, die ons te woord stond, hem gedurende zijn afwezigheid verving. Van het aanwerven van menschen was natuurlijk voorloopig geen sprake en we keerden dan ook na de verkregen inlichtingen onverrichter zake naar ons kamp terug.

De stam der Boni-negers is de meest interessante van alle Boschneger-stammen. Zijn geschiedenis kenmeikt zich door eene langdurige reeks van oorlogen eerst tegen de Nederlanders, daarna tegen de Aukaners en ten slotte tegen de Indiaansche stammen in de bovenrivieren. In de geheele Marowijne, vanaf de Hermina-vallen tot aan het Tumuc Humac-gebergte, hebben zij de sporen nagelaten van hun optreden, die men terugvindt in de namen aan verschillende merkwaardige punten gegeven. In 1772 had zich een bende gevormd uit de weggeloopen slaven der plantages aan de Boven-Cottica en Commontibo, die onder hare aanvoerders Baron en Boni de kolonie veel last veioorzaakte en dikwijls tot dicht bij Paramaribo de plantages plunderde. Om deze bende te verdrijven werd er een spe-