pionierswerk te verrichten heeft hij in deze ontwikkeling een belangrijk aap deel gehad.

Ip een periode, waarin de drang tot waarnemen en tot vermeerdering van het feitenmateriaal bij de beoefenaren der geologische wetenschappen meer eö meer op den voorgrond trad, voelde een Nederlandsch geoloog zich uiteraard aangetrokken tot onze nog weinig bekende Koloniën in Oost en West en het stamverwante Zuid-Afrika. P. Termier zegt van den geoloog in een zijner jongste geschriften: "Et plus il est errant et vagabond, plus il devient géologue". Laat mij beginnen met Molengraaff's wetenschappelijke verdiensten op dit gebied te belichten.

Reeds vóór zijn promotie nam hij in 1884 en 1885 als botanicus deel aan een expeditie naar de Nederlandsch-West-Indische eilanden onder leiding van de hoogleeraren W. F. R. Suringar en K. Martin. Had hij voordien een meer algemeene natuurwetenschappelijke belangstelling, tijdens deze reis voelde hij zich meer en meer tot geologische onderzoekingen aangetrokken, hij bezocht daartoe zelfstandig de eilanden St. Martin, St Eustatius en Saba en verzamelde de gegevens, die hij na zijn terugkomst verwerkte tot zijn proefschrift: „De geologie van het eiland St. Eustatius", waarop hij in November 1886 te Utrecht tot doctor in de aard- en delfstofkunde promoveerde.

In 1890 was Molengraaff gedurende eenige maanden in Zuid-Afrika, waar meer speciaal onderzoekingen werden gedaan in de omgeving der goudvelden van het Hoogeveld. Over deze onderzoekingen handelt o. a. zijn geschrift: "Beitrag zur Geologie der Umgegend der Goldfelder auf dem Hoogeveld in der Südafrikanischen Republik".

In 1893—1894 ondernam Molengraaff als geoloog der Nederlandsche Expeditie naar Centraal-Borneo verkenningstochten in het centrale gedeelte van dit eiland en maakte den doorsteek van het Melawi- naar het Kahajan gebied, nadat van het oorspronkelijk plan, dat de leden der expeditie gezamenlijk langs K.apoeas en Mahakkam Borneo van West naar Oost zouden doortrekken, was afgezien. Een rijke wetenschappelijke oogst was het resultaat dezer tochten, de voornaamste geologische resultaten zijn neergelegd in het werk: „Geologische Verkenningstochten in CentraalBorneo", waarin ook groote richtlijnen voor de geologie van Borneo zijn aangegeven.

In Maart 1897 volgde Molengraaff's benoeming tot staatsgeoloog der Zuid-Afrikaansche Republiek te Pretoria. De organisatie van den geologischen dienst werd door hem in de eerste plaats ter hand genomen en bovendien verrichtte hij tal van wetenschappelijke onderzoekingen op het terrein, welke werkzaamheid door het uitbreken van den Boerenoorlog in 1899 werd onderbroken.

In 1901 volgde een reis van eenige maanden in Ned.-Indië, waar de omgeving der vindplaatsen van gouderts bij Soemalatta in Noord-Celebes werd onderzocht. Zijn geschrift „Über die Geologie der Umgegend von Sumalatta in Nord-Celebes und über die dort vorkom menden goldfüh-