uit het excursieverslag van P. Eibergen (Lit. 3) blijkt. Persoonlijk heb ik deze groeve nooit bezocht.

Voortgaande met de ervaringen van de Wageningsche excursie in September 1937 bleken kryoturbate verschijnselen zeer fraai te zien in de werken ter kanalisatie van de Aa, in de omgeving van Veghel. Wij zagen goede profielen zuidelijk van de spoorlijn Schijndel— Uden vlak bij Veghel, voorts tegenover de steenfabriek bij Heeswijk en bij het kasteel Zwanenburg. De werkzaamheden in het waterschap Stroomgebied van de Aa zullen nog verscheidene jaren voortduren, zoodat hier wellicht de beste gelegenheid bestaat om met de verschijnselen kennis te maken.

In bodemprofielen, gegraven op het terrein van het Staatsboschbeheer op de Strijbeeksche heide, zagen wij de kryoturbate klei van Tegelen, die hier plaatselijk zeer humeus en zwartbruin van kleur is. In verband met het scherpe kleurcontrast tegen de bedekkende zanden van onbestemden ouderdom waren de verschijnselen hier bijzonder duidelijk.

In het Liesbosch ziet men de verschijnselen eveneens in de klei van Tegelen, hier leem genoemd, onder den diep gespitten boschgrond.

Een soortgelijke situatie kan men waarnemen in de leemgroeve van het Staatsboschbeheer in de boschwachterij Dorst. Ook dit leem behoort tot het niveau van Tegelen. De bovenste decimeters van het leem zijn ter plaatse verplooid met het onderste deel van de bedekkende zanden, die hier een dikte van verscheidene meters bezitten. De verschijnselen zijn ook hier duidelijk en overtuigend.

In Zuid-Limburg zagen wij sterke kryoturbate werkingen in het Plioceen, aan den weg Schinveld—Waubach, oostelijk van Brunssum, noordelijk van de stort van de staatsmijn Hendrik. Het Plioceen bestaat hier uit leem, zand en grint. De wijze, waarop het grint in slootprofielen in aders tusschen zand en leem voorkomt, konden de leiders van genoemde excursie niet anders dan kryoturbaat verklaren. Ook het laagterras nabij Beesel vertoonde in profielkuilen duidelijke voorbeelden. Ten slotte zagen wij de storingen in profielkuilen in zanden van het middenterras ten westen van Kroonenberg bij Sevenum.

Bij deze opsomming moet men in het oog houden, dat de meeste van de genoemde vindplaatsen door ons toevallig of in verband met bodemkundige onderzoekingen werden bezocht. Wij hebben, behalve in de omgeving van Hengeloo, nooit naar kryoturbate verschijnselen gezocht. In verband met deze omstandigheid mag uit het bovenstaande worden afgeleid, dat de verschijnselen, die door het periglaciale klimaat worden veroorzaakt, zeer algemeen verbreid zijn en tot de allergewoonste geologische kenmerken van het Pleistoceen in Nederland moeten worden gerekend.

Toch vindt men de verschijnselen niet overal, althans bij vluchtige beschouwing van het profiel. Dit wordt naar mijn meening veroorzaakt door het feit, dat men eventueele kryoturbate werkingen in materiaal, dat oorspronkelijk niet uit duidelijk van elkaar verschillende lagen bestaat, moeilijk of niet kan waarnemen. Dit is één van de