aan het licht brengen, terwijl bovendien een zekere onafhankelijkheid tegenover de traditioneele geologische denkwijze van belang geweest is. Hierbij moet echter direct worden aangeteekend, dat het achteraf niet moeilijk geweest is, de resultaten van het petrologisch onderzoek in verband te brengen met de jongere geologische geschiedenis van ons land, zooals die in den loop der laatste 25 jaar, voornamelijk door het werk van Tesch en zijn medewerkers, is vastgesteld.

Voorts is wel gebleken, dat het begrip petrologische provincie vele voordeelen heeft boven het begrip gidsmineraal. Met behulp van gidsmineralen zou het niet mogelijk geweest zijn, de in ons land zelfstandig en in mengproducten optredende mineraal-associaties te karakteriseeren. Toch hopen wij in de toekomst door een nauwkeuriger onderzoek van karakteristieke zanden zoover te komen, dat wij een overzicht krijgen van de variaties, welke ook de zeer zeldzame bestanddeelen in iedere provincie kunnen vertoonen, om zoodoende mede een vollediger beeld van de meng-associaties te kunnen ontwerpen.

13. Petrologische Provincies in de loess.

De loess is in den loop der laatste 15 jaar wel de meest besproken formatie van Nederland geweest, voornamelijk onder invloed van de zienswijze van Van Rummelen. Gelijk bekend meent deze onderzoeker, dat de loess in Zuid-Limburg ontstaan kan zijn uit de verweeringsproducten van de oudere formaties en hoewel zoowel Druif1), de schrijver (Lit. 3, 7, 11, voorts voetnoot 2) en F. A. van Baren (Lit. 8) mineralogische gegevens hebben gepubliceerd, die er op wijzen, dat de Limburgsche loess bestanddeelen bevat, die in de oudere formaties van Limburg en het aangrenzende buitenland niet schijnen voor te komen, is de zienswijze van Van Rummelen in het onlangs verschenen werk van W. J. Jongmans en F. H. van Rummelen, De Bodem van Zuid-Limburg, Zeist 1937, gehandhaafd.

Nu valt niet te ontkennen, dat een volledig onderzoek van de oudere formaties van Zuid-Limburg en omstreken, het Krijt, het Carboon, het Devoon van de Ardennen en de Bontzandsteen van den Eifel nog ontbreekt, maar de voorloopige gegevens wijzen toch wel zeer duidelijk op een mineralogische tegenstelling tusschen het loess-materiaal en de oudere formaties. De Limburg-, Elsloo- en Eysden-provincies hebben ons toch reeds een indruk gegeven, van wat het zuidelijk achterland in den loop der tijden aan mineraal-associaties heeft kunnen opleveren 3) en daarin zoekt men tevergeefs naar aanknoopingspunten met

1) J. H. Druif — Over het ontstaan der Limburgsche loess in verband met haar mineralogische samenstelling. Utrecht 1927.

2) C. H. Edelman — Mineralogische vraagstukken met betrekking tot den grond. Amsterdam 1934.

C. H. Edelman — Problèmes minéralogiques se rapportant a 1'étude du sol. Congr. Int. d. Mines, d. 1. Mét. et d. 1. Géol. appl., Vlle Sess., Paris, 1935, PP- 577—595-

3) Vergelijk ook: I de Magnée et P. Macar — Données nouvelles sur les sables des Hautes Fagnes. Ann. Soc. géol. Belg. 59, 1936, B. 263—285.