bleef toebehooren, eu dat het zoowel vroeger als later, tot in liet jaar 1740, door deze aan de gemeente //ten gebruike werd afgestaan." Ook schrijft hij in zijn // liuysboeck daarover het navolgende: //Tn dit gebouw laten wij onse gemeente toe des zondags en ook wel in de week hunne predicatiƫn te houden en den doop en het avondmaal te bedienen." Uit eigendomsregt schijnt Van W arendorp somtijds zelfs in kerkelijke zamenkomsten der gemeente te hebben doen gelden, daar er uitdrukkelijk staat opgeteekend, dat hij, als er twist in de kerk ontstond, de twistenden uitdreef, met de woorden: //ik en hebbe mijn huys gebout tot een huys des vredes, ter eere van Godt, en niet tot een kijfhuys1 *). Op dien vrede schijnt de man zeer gesteld geweest te zijn, als behoorende tot degenen die de belijdenis van den //olijftak" of het //olijftaksken (de Vlamingen) hadden aangenomen, waarover zelfs eene breedvoerige verklaring hem aangaande is afgelegd f).

*) Dit ziet ongetwijfeld op het misbruik dat er reeds toen, gelijk ook nog later, gemaakt werd van de vrijheid van spreken, onder de vroegere Doopsgezinden zoo hoog gewaardeerd bij het behandelen van godsdienstige waarheden ter onderlinge oefening, in het kerkgebouw. Door eene, helaas! nog niet uitgestorven, hardnekkigheid en bitterheid in het handhaven en verdedigen van eigen overtuigingen tegen andersdenkenden, lieten sommigen zich wel eens tot eenen ijver vervoeren die tot onedele drift oversloeg en de gemeente veeleer ontstichtte dan stichtte. En zoo ontaardde het vreedzaam bespreken van godsdienstige onderwerpen dat vermeerdering van kennis ten doel had, in een ergerlijk gekijf dat de gemoederen verdeelde. Nog in 1710 werd aan een der leden, die door zijn gedurig en onbetamelijk tegenspreken de rust van die bijeenkomsten verstoorde, door den kerkeraad het zwijgen opgelegd. g jyj

t) Het zou ons te ver afleiden, zoo ik de geschiedenis der genoemde Confessie hier wilde behandelen. De vermelding is ook voldoende,