moedig voor zijn geloof uit: //Wetet mijn Heeren," zoo sprak hij, //dat wy niet gevlucht en syn, omdat wy wey//geren onse bloet voor den name .Tesu te storten, aange// sien wy onse leven al lange Gode opgedragen hebben, //maer opdat wy onse vervolgers selfs geen oorsake en // souden geven haer aen ons te besondigen, doch indien // het immers sijn moet, ende sijt ghy met een hant vol // bloets beholpen, siet hier sijn wy, doet met ons 't geen // gy in uwe Conscientie goet vint; onsenthalven sijn wy //des getroost." Deze vrijmoedige taal scheen op de regters eenigen indruk te maken, en kort daarna, toen er weêr een weinig verademing kwam, werden de beide gevangenen op vrije voeten gesteld.

Wanneer dit een en ander is voorgevallen, kunnen wij niet naauwkeurig bepalen; maar wel weten wij, dat het de Ries te dier tijde niet vergund werd, zijne dagen in rust en vrede te slijten. De berigten aangaande zijne veelvuldige zwerftogten zijn al te onbepaald, dan dat wij hem op zijne reizen geregeld zouden kunnen volgen. Den 22sten September van 't jaar 1577 treilen wij hem aan te Alkmaar *); den 3den April 1579 zien wij hem binnen Embden in onderhandeling met eenige leden uit verschillende Doopsgezinde gemeenten f)> en tegen het einde van dat jaar vinden wij hem te Wester-Souburg in Zeeland, aan 't hoofd van eenige Doopsgezinden, die met den naam van //Voetwasschers" werden bestempeld. Met dezen had Johannes

* Zie Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Holland enz., I, pag. 118 vlg.

f) Idem, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, I, pag 264 vlgg.