bende in 1544 toekwam aan Johaxines Ravensteyn, die in 1547 tot opvolger had Douwe Lolles, terwijl de bovengenoemde Pieter Melisz. zoowel in 1544 als in 1547 er 't vicariaat bekleedde. Vervolgens, ten aanzien van Witmarsum, dat het inkomen van den praebendarius met dat van den vicaris gelijkstond en dat in 1543 aldaar pastoor was Robyn Scheltezoon of Scheltema, tweede opvolger van Menno (na Aesgo); vicaris Jelle Sybes of Sybrandsz, opvolger van Sytze Hania; praebendarius Sythio.

Maar deze bijzonderheden verplaatsen ons reeds in een tijd, toen Menno sedert lang uit dien omtrek vertrokken was. Hij toch leefde als vicaris te Pingjum van 1516 tot 153 L en als pastoor te Witmarsum van 1531 tot Januarij 1536. Doch juist gedurende dien tijd had een voorval plaats, dat, mij door mijn vriend den Leeuwarder archivaris medegedeeld, overtuigend aantoont, hoezeer de allernaaste kring, waarin zich Menno als geestelijke bewoog, met ketterij besmet was.

Was het reeds den 8sten Mei 1521 noodig geoordeeld in Friesland het keizerlijk edict tegen //de voortkruiping ,/ van de sekte der Lutheranen" af te kondigen *), de maatregel baatte niet veel. Van jaar tot jaar werden de geschriften van Luther en zijn geloofsverwanten in grooter getale verspreid, zóó zelfs dat de Stadhouder den 22sten December 1526 +) bij streng placcaat ieder, die zulke boeken bezat, gelastte ze f/ in der Canselryen te Leeuwarden „ te leueren, om voir den huyse aldair tot puluer gebrandt

*) Schwartzenbergh, Gr. Plakkaatb. I, bl. 415. t) Aid. bl. 5li