Dimaskï (1325) gewagen van hevige uitbarstingen van een vulkaan of vulkanen in het rijk Zabag en op de eilanden van den Maharaja 14).

Er moeten dus op Sumatra tijden zijn geweest van intensieve vulkanische activiteit. Deze activiteit moet — en hiervoor geldt het getuigenis van Chineesche en Arabische berichtgevers — tot in historischen tijd hebben nagewerkt15).

Bodemrijzing door orogenetische bewegingen.

Maar behalve deze ophooging van het land van bovenaf door fluviatiele en marine afzettingen en door vulkanische efflata heeft nog een bodemrijzing plaats gehad door orogenetische bewegingen, waardoor öf de bodem is opgeheven óf door een negatieve strandverschuiving tengevolge van een zeespiegeldaling het land is bloot gekomen.

Over dit probleem van een landrijzing of strandverschuiving in het alluviale tijdvak hebben geologen en agregeologen als Prof. Molengraaff, Ir. van Es, Dr. van Tuyn, Jhr. Dr. van Heurn, Ir. Oppenoorth, Dr. Zwierzycki 16) en Dr. Mohr in hun boven reeds genoemde publicaties hun licht laten schijnen. Door de onderzoekingen van deze geleerden is het nu vrijwel komen vast te staan dat, hetzij door de strandverschuiving, hetzij door orogenetische bewegingen, de bodem ter oostkust van Sumatra in den alluvialen tijd — maar ook in den recenten historischen tijd en nog tot op den huidigen dag voortdurend — bezig is geweest zich boven den zeespiegel te verheffen.

De stijging van den bodem heeft volgens hen in het holoceen 5—15 meter bedragen. Wij weten natuurlijk niet welk bedrag hiervan in historischen tijd valt, evenmin als men precies onder cijfers kan brengen hoeveel de bodemrijzing heeft bedragen in historischen tijd als gevolg van de andere factoren: de marine en fluviatiele sedimentatie en de opvulling door efflata.

Morfologische gesteldheid. Uit bovenstaande waarnemingen en deskundige onderzoekingen valt dus naar mij wil voorkomen met vrij groote zekerheid het volgende vast te stellen:

I. er heeft aan de oostkust van Sumatra sterke aanslibbing plaats gehad;

II. bovendien is in post-diluvialen tijd het land gerezen;

III. aangenomen kan worden, dat deze aanslibbing en rijzing nog in historischen tijd zoo belangrijk zijn geweest dat de morfologische gesteldheid van Zuid-Sumatra in het begin onzer jaartelling (onge-

14) ld., 1'Empire Sumatranais de £rïvijaya, en: Relations des Voyages et Textes Géographiques arabes, persans et turcs relatifs a 1'Extréme Oriënt.

15) In de „Introductio in universam geographiam" van Philippus Cluverus, gedateerd 1624, wordt nog van een vulkaan op Sumatra gesproken, waarvan de erupties met die van de Etna en de Vesuvius worden vergeleken: In eadem insulta mons quoque est qui ignem evomit veluti Vesuvius & Aethna.

16) Oppenoorth, W. F. F. en Zwierzycki, J., Geomorfologische en tektonische waarnemingen als bijdrage tot verklaring van de landschapsvormen van Noord-Sumatra. (Jaarboek v. h. Mijnwezen 1917, Verhandelingen ie gedeelte, pag. 276—311).