nen vinden als Iabadiou en Taprobane aan dezelfde baai waren gelegen.

Anonymus van Ravenne (Vlle eeuw) zegt dat Taprobane gelegen was in het zuidelijkste deel van de Zuidelijke Zee (India Thermautica Elamitis) en Chryse, het Goudeiland, in ditzelfde deel van denzelfden oceaan.

Uit deze mededeelingen van de oudste Grieksche auteurs valt op te maken dat de Indiërs op hun route naar het Verre Oosten Ceilon rechts lieten liggen. Dit eiland werd op hun vaart naar Chryse niet aangedaan. Men had er dus hoegenaamd geen begrip van hoe ver Ceilon zich naar het zuidoosten uitstrekte.

Op de route langs de kust van Achter-Indië en het schiereiland, door wind en stroom afgedreven, zal men op de Andamanen en Nicobaren zijn terechtgekomen. Deze eilanden worden dan ook reeds vroeg genoemd als de eilanden der Naakten en der kokosnoten: Narikela in de Kathasaritsagara, Nadikera in de Manjuqrimulakalpa, Nalikera in de Brhat-Samhita, Bazakata bij Ptolemaeus, Na-lo-ki-lo bij Huen-Thsang, Kia-lan en Kie-lan bij andere Chineesche pelgrims.

Ook dreef men naar de kust van Sumatra af, waardoor de Barousai en de Sabadeibai bij Ptolemaeus reeds vermelding vinden als eilanden vóór de oostkust van dit eiland, evenals ook reeds het land der Batoi (= Bataks) op Noord-Sumatra 8). Men beschouwde deze landstreken, die men bereikte als men rechts (naar Chryse zeilende) van de kust afdreef, te behooren tot het zuidoostwaarts langgerekte eiland dat men bij de afvaart van Kaliga, Guduru of Mausölie aan den rechterkant had laten liggen.

Aan het einde van de vaart langs de kust van Achter-Indië en het schiereiland vond men aan den overkant van de Straat van Malaka tegenover de zuidoostelijke punt van het schiereiland (de Oedjoeng Tanah) het Goudeiland Chryse (Suvarnadvïpa), door de Zuid-Sumatra baai gescheiden van het zilvereiland Argyre (Yavadvïpa, Rupyakadvipa, Iabadiou). Natuurlijk meende men dat hier de kust van het vasteland die men had gevolgd, het rechts gelegen groote eiland naderde, en het land aan den noordelijken oever van de baai beschouwde men als gelegen aan de zuidoostpunt van het zich tot hier uitstrekkende Ceilon-Taprobane.

Ofschoon men al spoedig moet hebben geweten dat Ceilon en Sumatra afzonderlijke eilanden waren, is men toch den naam Taprobane op beide eilanden blijven toepassen, zoowel op Ceilon als op Sumatra. Zij die de eilanden van elkaar wilden onderscheiden, gaven aan Ceilon een anderen naam dan aan Sumatra, noemden dit laatste eiland met een naam die in verband stond met zijn notoiren goudrijkdom, welke naam echter ook weer op Ceilon werd toegepast als deel van het geheel.

8) Vgl.: Gerini, Researches on Ptolemy's Geography, pag. 660, die op grond van het kannibalisme voor dit Batakland ook naar de Padaioi van Herodofus verwijst (450 v. Chr.).