de opstijging; de ijssplinters daarboven hebben negatieve lading, de sublimatie geeft positieve lading aan de bovenzijde, de verdamping weer negatieve aan de linkerzijde.

Findeisen meent dat de afwijking van dit beeld van dat, opgeleverd door de metingen van Simpson en Scrase verklaard kan worden doordat horizontale stroomen in de wolk den registreerballon hebben meegevoerd, zoodat geen zuiver verticale doorsneden werden verkregen. Hierbij wordt over het hoofd gezien dat de wolk mee afdrijft en iedere overgang van positief op negatief in verticale richting dus in de wolk inderdaad aanwezig was. Wonderlijk is ook, dat Findeisen bij zijn proeven wel een waterval-effect in rekening brengt, maar dit in de wolk negeert, hoewel het daar ongetwijfeld ook een ophooping van positieve electriciteit moet geven. Groote ongeladen deelen zijn in de wolken nooit aangetroffen.

Het is wel zeker dat met deze theorie het laatste woord nog niet

Fig. 5. (Naar Findeisen, Hemel en Dampkring 38 (1940), pag. 356)

is gesproken. Zooals schrijver dezes bij verschillende gelegenheden heeft opgemerkt, zijn de onweersverschijnselen zóó gecompliceerd en is er zulk een gebrek aan evenredigheid tusschen regenhoeveelheid en electrische energie, dat er ongetwijfeld meer processen in het spel zijn, die nu eens afzonderlijk, dan weer gecombineerd optreden. Het is daarom verheugend, dat zoowel experimenteel onderzoek als theoretische beschouwingen worden voortgezet.

Experimenteel heeft Lange5) onlangs aangetoond, dat rijp een spanning krijgt van —0.2 Volt ten opzichte van water of glad ijs, wat toegeschreven kan worden aan drukelectriciteit (bij het ontstaan van breuken) of aan locale temperatuurverschillen.

Rudolph 6) keert zich tegen de te stellige uitlatingen van Findeisen alsof de hoofdbron van de onweerselectriciteit nu zou vaststaan. Hij

5) Meteor. Zs. 57 (1940), pag. 429.

6) Meteor. Zs. 57 (1940), pag. 419; 58 (1941), pag. 181.