hulpmiddel vormen om het ontwikkelingsstadium van een rivierstelsel te bepalen, indien zich geen complicaties voordeden als gevolg van den invloed, welke de structuur op levensduur en frequentie dezer subconsequente overgangsvormen heeft. Davis heeft hierop terecht de aandacht gevestigd. Watervallen, die gevormd worden door nagenoeg horizontale structuren bezitten een veel langeren levensduur en een veel grootere frequentie, dan watervallen in steilstaande of geplooide structuren. Dit is gemakkelijk in te zien indien men bedenkt dat eerstgenoemden de weerstandbiedende structuur over een aanzienlijke lengte moeten weg erodeeren, d.w.z. zoover stroomopwaarts tot het snijpunt van de watervalvormende laag met de normale vervalskromme van de rivier bereikt is. Zij schrijden terug door ondermijning en instorting en laten in den regel een kloofdal achter, zooals b.v. de Niagara, die op deze wijze sedert den ijstijd 12 km teruggeschreden is en een canyon van overeenkomstige lengte gevormd heeft. Laatstgenoemden behoeven de weerstandbiedende laag slechts over de valhoogte weg te erodeeren. Terugschrijding vindt daarbij nauwelijks plaats. Indien de watervaltrap door gelijkmatig weerstandbiedende gesteenten als granieten, gneisen, e.d. wordt gevormd, dan zal deze gelijktijdig van boven en van opzij weggeërodeerd worden. Terugschrijding en verlaging van den waterval zullen daarbij hand in hand gaan.

De eerstgenoemde groep van langlevende watervallen heeft bovendien de grootste frequentie, daar iedere rivier, die vanaf een hoogland met nagenoeg horizontale structuur omlaag stroomt, noodzakelijkerwijs alle daarin voorkomende weerstandbiedende lagen moet doorsnijden om het laagland te bereiken. De laatstgenoemde groep van kortlevende watervallen heeft een geringere frequentie, aangezien in steilstaande of geplooide structuren de subsequente ontwikkeling zeer spoedig de consequente overheerscht, hetgeen de overgang van transversale in longitudinale rivieren met de daarmede verbonden aantappingen en stroomonthoofdingen ten gevolge heeft. De meeste watervallen worden daardoor drooggelegd.

Onder het subconsequente type waterval kunnen dus verschillende groepen onderscheiden worden, die met verschillende snelheid terugschrijden en een verschillenden levensduur en frequentie bezitten. De langlevende watervallen kunnen alle andere subconsequente overgangsvormen overleven en tot in een vergevorderd ontwikkelingsstadium blijven bestaan. Voorzichtigheid zij dus geboden indien men watervallen en stroomversnellingen als hulpmiddel voor het bepalen van den ontwikkelingsgraad van een stroomgebied wil gebruiken.

Tot het subconsequente type dienen ten slotte ook die watervallen gerekend te worden, waarvan het ontstaan aan verschillen in erosieintensiteit is toe te schrijven. Ongelijkvloersche zijdalen met watervaltrappen kunnen hiervan het gevolg zijn.

Het consequente type

Tot het consequente type behooren alle watervallen, die aan externe