Wat in die dagen de haute nouveauté was, werd bij hen meestal het eerst gevonden. Iemand verhaalt aan van Effen, dat hij in zijne nieuwe woning een bijzonder fraaijen schoorsteenmantel wil laten zetten. Met gewoon marmer was hü niet te vreden, aangezien dit hem te burgerlijk was. Hij had daarom door een voornaam architect er een laten teekenen en met kleuren afzetten. Het model had hij naar Dresden gezonden , met verzoek om daar zulk een mantel te maken van Saksisch porselein. Het geld, zeide hij, dat ik besteden wil, heb ik niet bepaald, naardien ik het zoo kostelijk begeer als het te krijgen is, en ik inij vlei, dat men de weerga nergens in ons land vinden zal.

Gij moogt u daarmede wel vleijen, was het antwoord aan van Effen , mits er geen rijke en dartele Mennoosgezinde de lucht van krijge. Want in dat geval zoudt gij gevaar loopen, dat hij er een expresse bode naar toe zond om U vóór te zijn.

Hij wil daarom niet ontkennen, dat zij hun geld verdiend hebben door eerlijkheid en opregtheid in huu nering en bedrijf, waardoor zij van zelf het vertrouwen van hunne medeburgers genoten. Hij spreekt van hen met onderscheiding als van kooplieden, fabrikanten en winkeliers, bij wien men nooit te vreezen had voor bedrog, en die men gelooven kon op hun woord. Maar dit maakte hem niet blind voor de gebreken, die hun in den gansche lande eene treurige vermaardheid gaven. Hoe eenvoudig waren de vaderen — bedenkt dat hij dit zegt in 1730 — maar konden die eens opzien, zij