(Jrïvijaya gelegen, die in Straat Malaka zulk een overwegende handels- en machtspositie hebben ingenomen.

Vanzelf moet een aan deze straat gelegen baai als de Telok Banjoeasin, evenals de beide groote rivieren en de aan de monding dezer rivieren gelegen landschappen, bij de vreemde zeevaarders bekend zijn geweest en bleven hun namen bij de oude schrijvers niet onvermeld. Dit zou er — dunkt mij —- toe kunnen leiden om in Boteniga van Mandeville en Bothonigo van Odorico een verhaspeld Bantantiga te zien.

Bij de Chineezen uit dezen tijd, Wang Ta-yuen, Ma Huan en Fei Hsin en in de Ming-annalen is sprake van (zie bij Rockhill) een land „surrounded by a bay into which a big stream empties which flows out into the sea. It is called Tan-yang". Groeneveldt identificeert dit Tan-yang met Tamiang.

Op de oude Europeesche kaarten vindt men ter plaatse waar de Batanghari in zee valt den naam lanjong Bon of lamiangbon of ook Tamiang alléén (zie kaart 3), verhaspeling van Tandjoeng Djaboeng, de tegenwoordige kaap aan de oostelijke uitmonding — de S. Berbak — van de Batanghari 12). Zulk een in Straat Bangka uitstekende kaap moet bij de oude zeevaarders uit den aard der zaak wel bekend zijn geweest; het was het aangewezen punt om er een peiling op te nemen, zoowel bij het varen door de straat als bij het binnenzeilen in de baaien van Djambi en Palembang 13).

De „surrounding bay" die het land Tan-yang=Tamiang= Tandjoeng Djaboeng aan den kant van Straat Bangka omsloot, was dan ook alweer de Telok Banjoeasin.

Tegelijk met dit Tan-yang wordt Tan-chiang, d.i. de rivier 1 an genoemd, welke volgens Wang Ta-yuen en Ma Huan aan de oostkust van Zuid-Sumatra in of niet ver van P'eng-kia-mên = Straat Bangka uitmondde. Daar de Moesi met den naam Chiu-chiang wordt aangegeven, kan met deze Tan-rivier geen andere rivier dan de Batanghari zijn bedoeld. Het zou trouwens wel vreemd zijn geweest indien de Batanghari onvermeld ware gebleven, terwijl het aan deze rivier gelegen San-fo-ts'i en Tchan-pei (= Sanfin bij de Arabieren = Djambi; zie kaart 4) vermaard waren in de geschiedenis 14).

12) Captain S. C. Crooke, toegevoegd aan Anderson's Mission to the I'-as-tcoast of Sumatra, spreekt van Tanjong Bon waarvan hij zegt „correctly Jibon . Dat is ons Tandjoeng Djaboeng.

13) Inderdaad was dit land bekend: een overlevering no£mt het de voornaamste Djambische nederzetting ten tijde toen Djambi aan Mataram onderworpen was. (Dr. F. Schnitger, Forgotten Kingdoms, pag. 23), Dit moet na Marco Polo's reis in 1292 zijn geweest, want toen was het volgens hem „a very wild place" (zie hierachter). Met Mataram wordt in de overlevering wellicht Majapahit bedoeld.

14) Ook Chiu-chiang, de Moesi-rivier waaraan P'o-lin-pang (Palembang) gelegen was, wordt vermeld.