lijking der gemiddelde temperaturen in bovengenoemde tijdvakken een toeneming geconstateerd van 0,66 graad C. De watertemperatuur over het geheele traject van den Golfstroom van het oorspronggebied tot in de Noordelijke IJszee vertoonde van 1915 tot 1930 een stijging van ongeveer 0,4 graad C.

Ook de gemiddelde luchttemperatuur is sedert het einde der vorige eeuw gestegen. Voor de tropen bedroeg deze stijging sedert 1890 ongeveer 0,3 graad C. In Batavia nam de gemiddelde temperatuur, berekend over een tijdvak van tien jaren, sedert 1870 zelfs met 0,5 graad C. toe. De gematigde zone is eveneens warmer geworden. In Zuid-Engeland bedroeg de afwijking van de gemiddelde temperatuur, berekend over de periode 1840-1930, voor het tijdvak 1931-1938 0,4 graad C. Kopenhagen meldde voor de periode 1931-1939 een gemiddelde temperatuur van 8,8 graden C., hetgeen vergeleken met het tijdvak 1891-1900 een stijging van 1 graad Celsius beteekent. Sedert het temperatuur-minimum van 7,1 graden C. in de periode 1831-1840 is de gemiddelde luchttemperatuur in de Deensche hoofdstad voortdurend gestegen. In Berlijn bedroeg het aantal zomermaanden met een temperatuur van twee graden of meer boven de gemiddelde temperatuur der zomermaanden (Mei-September), berekend over 1771-1920, in het tijdvak 1921-1938 veertien, welk aantal sedert het begin van de vorige eeuw niet meer werd bereikt.

Onderzoekt men de frequentie van de extreem koude en warme wintermaanden dan wordt voor Berlijn gevonden dat het aantal wintermaanden dat drie graden C. of meer kouder was dan de gemiddelde temperatuur der wintermaanden (November-April), berekend over de jaren 1769-1920, in de periode 1789/1790 tot 1808/1809 negentien bedroeg. Dit aantal is echter voortdurend gedaald en voor het tijdvak 1909/1910 tot 1928/1929 is het tot 5 gereduceerd. De wintermaanden met een temperatuur van drie graden C. of meer boven het gemiddelde zijn echter van 8 in de periode 1789/179°"18°^/1809 tot 23 in het tijdvak 1909/1910-1928/1929 toegenomen. Andere waarnemingsposten in Europa bieden gelijkluidende gegevens. Hieruit blijkt dat de winters omstreeks 1790 het koudst waren, dan zet een aanzienlijke verzachting in tot 1830, die gevolgd werd door een nieuwe temperatuurdaling tot 1860, terwijl vervolgens andermaal een zachter worden intreedt, hetgeen zich tot den huidigen tijd voortzet.

Bovengenoemde temperatuurschommelingen worden in verband gebracht met de periodiciteit in het optreden der zonnevlekken, waarmede zoovele andere periodieke natuurverschijnselen eveneens samenhangen. Reeds in 1914 maakte Koppen attent op den invloed welke de vermaarde elfjarige zonnevlekkenperiode op de luchttemperaturen op aarde uitoefent. Ten tijde van een minimum aan zonnevlekken is de luchttemperatuur der gematigde en tropische zone ongeveer 0,4 graad C hooger dan tijdens een maximum der vlekken. Ook de perioden welke optreden met tusschenruimten van veelvouden van 11 jaren zulleïi hun invloed doen gevoelen. Er is gebleken dat de zonnevlekken gedurende de periode van 1790-1830 zeer