publiceerd in een artikel „De Grensstreken tusschen Loewoe en Mamoedjoe in Centraal-Celebes" (T. IC. Ned. Aard. Gen. 2e Serie dl. 31 pag. 475).

Uit 1909 dateert een Nota over het landschap Mamoedjoe van de hand van den gezaghebber Hoorweg (T. Bat. Gen., 53, 1911); in deze nota komt weinig voor van de bewoners van het Galoempangsche; hoofdzakelijk betreffen de hier verwerkte gegevens de kuststreken van genoemd landschap.

I11 1923 publiceerde de heer D. de Jongh „Eenige gegevens betreffende het Boven-Karama-gebied op Celebes" (T. K. N. Aardr. Gen., dl. 40, 1923, pag. 462-47); en in 1933 verscheen een uit het jaar 1924 dateerende memorie over „de Toradja's van Galoempang", van J. F. W. L. Goslings in het Koloniaal Tijdschrift (22e jg 1933 Pag- 53-84)-

De laatste twee genoemde opstellen zijn verdienstelijke stukken, waaruit ik een en ander in mijn eigen aanteekeningen heb verwerkt! De spelling van de daarin voorkomende inheemsche woorden heb ik veranderd naar de aanwijzingen van Dr. H. van der Veen.

2. De volken aan de Karama

Het stroomgebied van de Karama, welke rivier tot de groote stroomen van Celebes behoort, en die ontstaat uit de samenvloeiing van tal van rivieren, waarin de Oero' en de Betoewe of Wono de voornaamste zijn, wordt bewoond door drie volken: de To Mangki (To Galoempang) aan de Karama; de To Eemo aan de Oero', en'de To Seko (Seko-Pada) aan de Betoewe. De eerste twee zijn aan elkaar verwant, als behoorende beide tot de Tae'-sprekende of Zuid-Toradja's. De To Seko zijn aan deze twee niet verwant. Toch heb ik alle drie in één beschrijving opgenomen, omdat deze volkjes invloed op elkaar hebben uitgeoefend, en een en ander van elkaar hebben overgenomen.

De Karama behoort tot de onderafdeeling Mamoedjoe, waar de zending van de Chr. Gereformeerde Kerk werkt. De Betoewe en de Oero' behooren tot de onderafd. Masamba. Hier werkt de zending van den Gereformeerden Bond. Uit hun maandbladen, resp. „Uw Koninkrijk kome" en „Alle den Volcke" heb ik hier en daar wat overgenomen.

3. De landstreek Seko

Wanneer men vanuit Limboeng in Rongkong naar het Noorden reist langs den aangelegden weg, bereikt men op een hoogte van ongeveer 2400 m den kam van het gebergte dat scheiding maakt tusschen het stroomgebied van de Rongkong en dat van de Karama. Dit deel van den berg heet Takala', en niet ver van daar naar het O toe verheft zich de nog hoogere Lakikan (2639 m). Takala' is een offerstok, waarm een eenvoudig offer van sirih-pinang wordt geklemd ; men is gewend zulke stokken te planten op waterscheidingen, ten einde daarmee afscheid te nemen van de geesten van het stroomgebied dat men verlaat, en de machten van de streek waarheen men gaat gunstig voor zich te stemmen. Vandaar het verschijnsel dat zoo-