gekomen en des te grooter de kans zal zijn, dat de armen van de boogduinstelsels óf overwaaid onder achtervolgende waaiduinen, öf door hernieuwde windkuilwerking sterk verbrokkeld, zoo niet geheel en al geruineerd zijn. Dan blijven voorloopig alleen de waaiduinen en de waaiduinenreeksen over.

Wij hebben niet uit het oog te verliezen, dat gedurende de bovengenoemde processen 'ten allen tijde er bewegende waaiduinen in de meest uiteenloopende stadia van hun ontwikkeling door velerlei oorzaken voortijdig door den plantengroei 1) vastgelegd konden worden, evenals ten allen tijde op zwakke plekken er opnieuw windkuilen ontstaan zullen zijn, namelijk wanneer plaatselijk de plantengroei beschadigd werd en het onderliggende zand bloot kwam te liggen. Dergelijke beschadigingen kunnen o.a. veroorzaakt worden door een wervelwind, door gegraaf van konijnen, het grazen van vee of door den mensch, die de grassen en struiken weghaalde, om deze te gebruiken voor veevoer en brandstof. Hoewel door plaatselijke winden de richtingen van de windkuilen ietwat uiteen kunnen loopen, zullen over 't algemeen de windkuilen bij eventueelen verderen groei zich richten naar de overheerschende winden. Ontstonden de windkuilen nu aan de hellingen van de armen van een boogduinstelsel, dan bleven daarvan slechts resten staan, die — veelal nog gekroond door de vegetatie — steile, naakte zijkanten vertoonen (pollenduinen). Groef een windkuil bovenop een arm, dan werd deze gesplitst en tevens lager. Evengoed konden verspreide windkuilen beginnen op de hellingen van vastgelegde waaiduinen(reeksen), deze voorts overdwars doorzagen en zoo aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe (secundaire) hoogduinen. Vele windkuilen gelijktijdig dicht opeen ontstaan, maakten echter het duin in zijn geheel weer beweeglijk en hernieuwden slechts den vroegeren toestand. _

Zoo kan het voorkomen, dat op sommige plaatsen in het duingebied verder uit de kust, er achter als het ware, een gedrang heerscht van waaiduinenreeksen, naast en half over elkaar, en dat op andere plaatsen, veelal aan de windzijde van een dergelijke opeenhoopmg van waaiduinen. over grootere uitgestrektheid geen eigenlijke duinen voorkomen. Zulk een flauwgolvend open gedeelte middenin het duingebied, met veelal in het midden een of meer geheel vlakke plekken en aan de randen een tamelijk oneffen bodem, is d®' landschapsvorm, welke de waaiduinen (reeksen) mét de bijbehoorende armen (de laatste na hernieuwde intensieve windkuilvorming) bij hun langzame windafwaartsche voortbeweging achterlaten. Men noemt een dergelijk gedeelte in de duinen een „del" (Duitsch: Wanderbahn). De totaal vlakke plekken in zoo'n del waren eens de tot op het grondwater uitgewaaide kommen (duinpannen) van vroegere boogduinstelsels. Van de armen zullen, hoezeer deze ook door windkuilen geruïneerd zijn, oorspronkelijk nog verscheidene pollen zijn blijven staan, welke

i) In ons vochtig zeeklimaat zal de helm wel nooit en nergens geheel en al hebben ontbroken, zelfs niet op de snelst wandelende waaiduinen.