De overigen zijn Maleiers, waarvan velen uit de streek zelf afkomstig zijn en als koelie, maar vooral als vakman — meer ontwikkeld als zij z'in werkzaam bij voorkeur bij de bovengrondsche werken. Ondergronds werken er van deze meer onafhankelijke, meer zelfbewuste Maleiers slechts een 300 man, vrijwel uitsluitend als loco-drijver, timmerman, metselaar, monteur, enz.

Vóórdat men de arbeiders in dienst neemt, heeft een strenge keuring plaats. Een bedrijfsarts is aanwezig. Verder is er een hospitaal, zijn er poliklinieken, enz. Voor voeding, zelfs voor geestelijk voedsel, filmen dansvoorstellingen, enz., wordt van bedrijfswege gezorgd. Heel het bedrijf is uiterst modern ingericht en doet voor overeenkomstige bedrijven in Europa niet onder. Zoowel de ondergrondsche als de bovengrondsche werken mochten wij in oogenschouw nemen : de eerste met hulp van electrische mijnlampen, de nieuwste op dat gebied. Toch gebruikt men ook nog de „oude" benzinelampen van het bekende Davismodel, minstens één op elk werkpunt, omdat men daarmede het gevreesde mijngas eventueel kan aantoonen. Telkens na een vrijen dag worden, alvorens de arbeiders de mijn betreden, alle werkpunten op mijngas gecontroleerd. De pit van de lamp wordt daartoe zoo laag mogelijk gedraaid. Is mijngas aanwezig, dan vormt zich boven het vlammetje een blauw aureool, waarvan de grootte een maat voor het gehalte van mijngas is.

Ook voor mijnbrand moet men waken. Deze ontstaat veelal door broeiing in de restanten kool, welke na den afbouw van bepaalde lagen niet voldoende zijn afgesloten van de lucht, hoewel men door opvulling met zand tot deze afsluiting tracht te geraken.

Zoo ontstond reeds in 1893 de eerste mijnbrand door broeiing en nog steeds is het niet gelukt deze te dooven, omdat de ontginning toen zoo dicht aan de oppervlakte lag, dat de lucht door allerlei spleten steeds toegang heeft. Thans is het betreffende „veld" van alle zijden door opvulling der afgebouwde lagen ingedamd en levert geenerlei gevaar op!

I iteraard dient de opvulling ook om instorting van den bovengrond tegen te gaan en een werkvloer voor den afbouw van hooger gelegen banken te vormen.

Bij dit bezoek trof ons een gezond aandoend, gematigd optimisme. Overal trouwens bespeurden wij opleving, zoowel bij de gouvernemeiïtsbedrijven, die wij hebben bezocht, als bij de particuliere bedrijven, zoowel op Java als op Sumatra. Zelfs de toekomst der suikercultuur zag men weer hoopvol in. Trouwens eenige fabrieken meldden top-producties. Met name in het Madioensche is het campagnejaar 1938 voorspoedig, voor sommige fabrieken zelfs buitengewoon voorspoedig verloopen, aldus de plaatselijke bladen. En thans blijkt reeds ongeveer twee derden van deze suikerproductie 1938 door Nivas verkocht te zijn!

Sterker nog trof ons deze nieuwe welvaart op Sumatra's Oostkust, waar op een rubber-onderneming ons vol trots de nieuwe ultramoderne fabriek in aanbouw werd getoond, waar de centra der cultures Medan en Pematang Siantar wel zeer welvarend aandoen en de