overeenstemming der geologische formaties aan weerszijden van den Noord- en Zuid-Atlantischen Oceaan; in Schotland en New Foundland de Caledonische plooiing, in Ierland en Massachusetts de hercynische plooiingen in het Zuiden bv. de Kaapplooiingen, welke door schijnen te loopen in de Argentijnsche plooiingen. In het algemeen komt de geologie goed uit, al is het nergens zoodanig, dat men er een dwingend argument in zien moet. Kort geleden heeft dr. Nieuwenkamp nog eens den vorm van Zuid-Amerika met dien van het tegenoverliggende Afrika nauwkeurig vergeleken en daarbij gevonden, dat de kusten over een lengte van 3000 kilometer geen grooter afwijkingen dan 50 km naar weerszijden vertoonen. Als wij ook hier de snelheid berekenen, komen wij tot een bedrag van ongeveer 5 centimeter per jaar. De relatieve snelheid van Groenland en Noorwegen zou echter volgens Wegener's opvatting veel grooter moeten zijn. Met de tegenwoordige ouderdomsgegevens der lagen komt men daar tot een snelheid van één meter per jaar.

De door Wegener aangenomen beweging van Australië naar Indië toe, vindt geen bevestiging in het geologisch onderzoek van Kuenen in Nederlandsch Indië: Kuenen meent, dat Australië gedurende veel langeren tijd de tegenwoordige ligging ten opzichte van Indië moet hebben gehad.

Komende tot de bewegingsmetingen uit onzen tijd, kan meegedeeld worden, dat noch de nauwkeurige lengtebepalingen, die men op tal van punten op aarde in 1926 en 1933 verricht heeft, noch de Deensche lengte-bepalingen, die men in de laatste 15 jaar tusschen Groenland en Denemarken verricht heeft, eenige onderlinge bewegingen der continenten aantoonen *). Evenmin blijkt iets van beweging uit de resultaten der opnemingen van radio-tijdseinen in de verschillende observatoria van de wereld. In verband met deze resultaten en de nauwkeurigheid der metingen kan men zeggen, dat de onderlinge beweging hoogstens 20 centimeter per jaar zou hebben kunnen bedragen; bij een grootere snelheid zou zij hebben moeten blijken. De vroegere metingen, die veel snellere bewegingen schenen aan te toonen, zijn onbetrouwbaar.

Het is intusschen niet uitgesloten, dat er ook periodieke verschijnselen in de beweging van het aardoppervlak kunnen zijn geweest ; volgens de theorie van Joly, kort geleden door Kirsch opnieuw opgevat, zou er een periodiek opsmelten van de aardkorst onder de oceanen hebben plaats gevonden, waarop later weer verstarringvolgde. In een dergelijke periode van opsmelting zou de beweging der continenten gemakkelijker en sneller hebben kunnen gaan. Schrijver dezes meent echter, dat deze periodieke opsmelting niet goed aannemelijk gemaakt is, zoodat twijfel aan deze theorie mag worden geuit. Géén twijfel mag echter bestaan aan het feit, dat de geologische geschiedenis van het aardoppervlak een periode vertoont, die zich bv. uit in periodieke transgressies van oceanen over de continen-

1) Zie dit tijdschrift, dezen jaargang blz. 126.