Van de genoemde onderstellingen uitgaande, heeft de schrijver met behulp der elasticiteitsleer de spanningen berekend die door een poolverschuiving in de korst worden opgewekt*), en het bleek daarbij dat deze, als de verschuiving verscheidene tientallen graden bedraagt en de' dikte van de korst op 30 km wordt aangenomen, van de orde van grootte van 1000 kg/cm2 zijn, zoodat het niet vreemd zou zijn als het zou blijken dat dientengevolge breuk ,en afschuiving in de korst zouden optreden. Naar aanleiding van dit resultaat heeft hij het lijnennet bepaald volgens welke men zou kunnen verwachten dat dit gebeurt. Hij heeft daarbij de theorie van Bijlaard 2) gevolgd, die aangeeft in welke richtingen plastische vervorming — die steeds aan breuk voorafgaat — in elastische media het eerst moet ontstaan. Volgens deze theorie moeten er in elk punt twee gevaarlijkste richtingen zijn, die onderling een hoek maken welke afhankelijk is van de daar aanwezige spanningen. Deze theorie vindt meer en meer aanhang tegenover de oudere, volgens welke afschuiving steeds in onderling loodrechte richtingen moet optreden, en de schrijver vond aanleiding haar hier toe te passen, omdat hij bij het bestudeeren van de nieuwe, op echoloodingen berustende, gedetailleerde dieptekaarten van den N-Atlantischen Oceaan twee vervormingsrichtingen heeft meenen te kunneq vaststellen die niet onderling loodrecht zijn3). Na het afleiden van de formules voor het vervormingsnet over het aardoppervlak heeft hij vervolgens de richting en grootte der poolverschuiving zóó gekozen, dat voor den N-Atlantischen Oceaan deze twee richtingen met de overeenkomstige van het net overeenstemmen; dit wordt bereikt als de pool van 20° N.Br. en 90° O.L., dus van een punt nabij Calcutta, naar de tegenwoordige positie zou zijn geloopen. Het aldus voor den dag komende net van vervormingslijnen wordt door de bijgaande kaart in Mercatorprojectie gegeven. Deze geeft voor elk punt van het aardoppervlak de twee richtingen, waarin, volgens deze theorie de vervorming aldaar moet optreden indien de poolbeweging zoodanig wordt gekozen dat in den N-Atlantischen Oceaan de beide theoretische richtingen overeenstemmen met de geconstateerde; de afmetingen van de mazen van dit net zijn, zooals vanzelf spreekt, slechts van belang voor de nauwkeurigheid waarmee de interpolatie der beide richtingen kan geschieden.

De beschouwing van de kaart leidt tot de verrassende ontdekking dat een groot aantal topografische lijnen, tenminste in haar algemeen verloop, met het net overeenstemmen. Dit is het geval voor de kustlijnen, en wel in het bijzonder voor die kusten die niet met gebergteplooiing samenhangen en dus waarschijnlijk breukkusten zijn. Men vindt dit voor de NW-kust en de O-kust van Afrika, voor de Roode Zee, Italië en da Adriatische Zee, voor Madagaskar en de W- en

1) Vening Meinesz, F. A., Spanningen in de aardkorst tengevolge van poolverschuivingen ("Versl. Ned. Akad. v. Wetensch., 52, 5, 1943).

2) Zie diens artikelen in „De Ingenieur" 1931, 37 en 1933, 23, e.a..

3) Vening Meinesz, F. A., Topography and Gravity in the North Atlantic Ocean (Proc. Ned. Akad. v. Wetensch., 45, 2, 1942).